Oorlogen en gewapende conflicten vormen zowat de grootste bedreiging voor de mensenrechten. Dit is net één van de redenen waarom 70 jaar geleden de Verenigde Naties (VN) werden opgericht. Na een tweede ‘wereldoorlog’ in 30 jaar, werd hiermee een organisatie gecreëerd die zou moeten bijdragen tot het voorkomen van dergelijke conflicten en het leed en de schendingen van de mensenrechten die daarmee gepaard gaan.
Het heeft echter 55 jaar geduurd en heel wat lobbywerk van de vrouwenbeweging gekost, voordat op het niveau van de VN officieel werd vastgelegd dat er bij de handhaving van vrede en veiligheid ook rekening moet worden gehouden met de situatie en rechten van vrouwen. Oorlogen en gewapende conflicten kunnen namelijk een verschillende impact hebben op vrouwen en mannen. Vrouwen vormen, samen met kinderen, het merendeel van de burgerslachtoffers [1] moeten vaak in hun eentje families en gemeenschappen onderhouden in de afwezigheid van mannen die gaan strijden zijn. Hierbij worden ze geconfronteerd met bijkomende moeilijkheden zoals beschadigde infrastructuur, ziekte en hongersnood. Voeg daar nog de vaak inferieure positie van vrouwen en de vooral op vrouwen gerichte dreiging van seksueel geweld aan toe en het wordt duidelijk dat de situatie van vrouwen en mannen in gewapende conflicten niet noodzakelijk dezelfde is. Bovendien wordt de impact van deze verschillen nog versterkt door het feit dat vrouwen weinig tot niet betrokken worden bij de preventie en oplossing van conflicten, de vredesonderhandelingen of de besprekingen over de wederopbouw. Omdat zij niet worden gehoord, voelen ze de gevolgen van oorlogen vaak langer dan mannen.
Dit is de reden waarom de VN-Veiligheidsraad op 31 oktober 2000 de historische resolutie 1325 aannam: de eerste VN-Veiligheidsraadresolutie die de aandacht vestigt op de rechten en noden van vrouwen in oorlogen en gewapende conflicten. De resolutie roept op tot de bescherming van vrouwen en meisjes tegen geweld en streeft ook naar een verhoogde deelname van vrouwen aan de besluitvorming op het gebied van vrede en veiligheid. Vooral dit laatste aspect – waarbij vrouwen niet enkel als slachtoffers gezien worden, maar ook als vredesactoren – was en is nog steeds enorm vernieuwend.
Om de uitvoering van resolutie 1325 te versterken, nam de VN-Veiligheidsraad ook zes opvolgresoluties [2] aan die zich op verschillende aspecten van de oorspronkelijke resolutie concentreren en die nieuwe instrumenten installeren om de uitvoering van de resoluties te bevorderen.
VN-Veiligheidsraadresolutie 2122 uit 2013 herhaalde de intentie om in 2015 een High-level Review uit te voeren om de toepassing van resolutie 1325 te evalueren en nodigde de Secretaris-generaal van de VN uit om een Global Study te bestellen ter voorbereiding van de Review. Deze studie moest goede praktijken weergeven, lacunes en uitdagingen aanhalen en opkomende trends en prioriteiten schetsen.
In september 2014 werd Radhika Coomaraswamy [3] aangesteld als de hoofdauteur van de Global Study. Een klein secretariaat voorzien door UN Women nam de taak op zich om de studie te coördineren, de uitvoering ervan te ondersteunen en de High-level Review voor te bereiden. Daarnaast werd er een High-level Advisory Group [4] met deskundigen van over heel de wereld samengesteld om feedback te geven op de inhoud en aanbevelingen van de studie.
Radhika Coomaraswamy werd aangesteld als de hoofdauteur voor de Global Study on the Implementation of UNSCR 1325 – UN Photo/Mark Garten
Er werd ook op toegezien dat synergieën werden gecreëerd met reviews en debatten die raken aan het domein van vrede en veiligheid. Het gaat onder andere over het High-Level Independent Panel on United Nations Peace Operations waar Coomaraswamy ook lid van was, de Review of the United Nations Peacebuilding Architecture en de voorbereidingen voor de 2016 World Humanitarian Summit.
Om zo veel en divers mogelijke input te verkrijgen, werd bij de gegevensverzameling voor de Global Study ingezet op verschillende methodes. Er werd natuurlijk verder gegaan op de reeds bestaande onderzoeken en rapporten en daarnaast werden enkele bijkomende studies besteld door UN Women. Ook werden er 15 consultaties [5] georganiseerd, waarbij de hoofdauteur en haar team in gesprek gingen en gedachten uitwisselden met betrokken partijen. Er waren zowel consultaties met regionale organisaties zoals de Europese Unie, de Afrikaanse Unie en de NAVO, als consultaties met het maatschappelijke middenveld. Van dit laatste type werd er één globale bijeenkomst georganiseerd met vertegenwoordigers van over heel de wereld. De andere consultaties werden per regio gevoerd (Latijns-Amerika, Midden-Oosten en Noord-Afrika, enz.) of concentreerden zich op enkele focuslanden (Guatemala, El Salvador, enz.). Verder werden er vragenlijsten verstuurd naar alle VN-lidstaten, werd er een online enquête opgesteld voor het maatschappelijke middenveld en werd er een online platform geopend waar rapporten, beleidsnota’s enz. konden worden opgeladen. Ten slotte werden Nepal en Bosnia-Herzegovina bezocht om specifiek informatie te verzamelen over de situatie van vrouwen tijdens de conflicten die daar hebben plaatsgevonden en om te onderzoeken in welke mate zij al dan niet een rol hebben kunnen spelen in de vredesprocessen. Het is belangrijk hierbij op te merken dat het team rond de Global Study duidelijk heeft getracht om te vermijden de kritiek te krijgen die men vaak hoort wanneer het over de uitvoering van resolutie 1325 gaat, namelijk dat de processen niet inclusief genoeg zijn. Er werd zo veel mogelijk geprobeerd om naar alle actoren te luisteren.
Dit alles heeft geleid tot het 418 pagina’s tellende rapport ‘Preventing Conflict, Transforming Justice, Securing the Peace. A Global Study on the Implementation of United Nations Security Council resolution 1325’ [6] , dat werd voorgesteld op 12 oktober 2015. Het rapport bestaat uit 14 hoofdstukken en geeft één van de meest volledige overzichten van alle aspecten van resolutie 1325. Het schetst een zo compleet mogelijk beeld van de situatie waarbinnen resolutie 1325 moet worden toegepast, van de uitdagingen en obstakels die er zijn, maar ook van de goede praktijken en vooruitgang die bestaan.
Daarbij wordt allereerst de aandacht gevestigd op de veranderde context sinds de aanname van de resolutie in 2000. Eén van de voornaamste elementen waar de nadruk op wordt gelegd, is gewelddadig extremisme en contra-terrorisme. Ook de groeiende invloed van niet-statelijke actoren zoals multinationals of rebellengroepen die de feitelijke controle over een grondgebied uitoefenen, de druk op multilaterale processen en de veranderde rol van de VN worden aangehaald. Een ander aandachtspunt is dat het besef is gegroeid dat vrede en veiligheid niet enkel de afwezigheid van geweld inhouden. Deze twee concepten kunnen enkel bereikt worden indien iedereen zich – niet alleen op het fysieke, maar ook op politieke, economische en sociale niveau – veilig, beschermd, gehoord, betrokken en aanvaard voelt. Wapens het zwijgen opleggen is dus niet voldoende. Er moet toegezien worden op gerechtigheid, verzoening en herstel. Het doen respecteren van ieders mensenrechten, inclusief die van vrouwen, moet het einddoel zijn van elk vredesproces.
Nadat in het tweede hoofdstuk het normatieve kader – met onder andere de opvolgresoluties van de VN-Veiligheidsraad, 55 Nationale Actieplannen en regionale en internationale overeenkomsten – wordt beschreven en er wordt aangehaald dat de aandacht hierbij vooral gaat naar de bescherming van vrouwen tegen geweld, wordt er overgegaan naar een reeks hoofdstukken die de verschillende aspecten van resolutie 1325 belichten en aangeven wat er nodig is om de resolutie uit te kunnen voeren. Deze hoofdstukken eindigen ook telkens met aanbevelingen.
De deelname van vrouwen – het thema waarvan men reeds enkele jaren aankaart dat het te weinig aandacht krijgt – bijt de spits af. Er is zeker sinds de aanname van resolutie 1325 vooruitgang geboekt, maar deze is toch nog steeds minimaal, ondanks het feit dat de aanwezigheid van vrouwen bij vredesprocessen de slaagkansen ervan lijkt te bevorderen. Een meerwaarde van het rapport is dat het dit cijfermatig aantoont. Op basis van een dataset van 181 vredesakkoorden kon worden vastgesteld dat vredesprocessen waar vrouwen aan hadden deelgenomen 20 % meer kans hadden om minstens twee jaar stand te houden. Op langere termijn hadden vredesakkoorden waar vrouwen bij betrokken waren zelfs 35% meer kans om 15 jaar te duren. Enkele obstakels die worden vermeld, zijn logistieke barrières – zoals de nood aan kinderzorg, het gebrek aan fondsen of het feit dat het niet veilig is voor vrouwen om te reizen – en de beperking van onderhandelingen tot die partijen die actief aan het conflict hebben deelgenomen. Dit laatste obstakel wordt trouwens bestempeld als een algemene tekortkoming van vredesprocessen. Het stichten van vrede en opbouwen van een maatschappij kan enkel gebeuren door de samenleving in haar geheel te betrekken. Quota, druk van internationale organisaties en aandacht voor het subnationale en lokale niveau zijn dan weer praktijken die de deelname van vrouwen hebben bevorderd.
Het volgende hoofdstuk concentreert zich logischerwijs op het tweede grote aspect van resolutie 1325: de bescherming van vrouwen en meisjes in de context van humanitaire acties. Vrouwen en meisjes zijn nog steeds in ontstellende aantallen het slachtoffer van geweld. Dit gaat in eerste instantie over fysiek en seksueel geweld, maar moet ook ruimer gezien worden. Het ontzeggen van de toegang tot onderwijs, bewegingsvrijheid, voedsel, enz. is ook een vorm van geweld waar vrouwen en meisjes in gewapende conflicten aan worden onderworpen. Er wordt benadrukt dat de bescherming tegen geweld waar resolutie 1325 en de opvolgresoluties het over hebben, moet worden gezien als een bescherming van de rechten van vrouwen en meisjes in conflicten. Dit gaat dan over het recht op leven en fysieke integriteit, maar bijvoorbeeld ook over het recht op gezondheid, onderwijs, eigendom en voedsel. Hier wordt nogmaals aangehaald dat deze bescherming enkel op een duurzame en adequate manier voorzien kan worden wanneer vrouwen hier zelf ook een rol in kunnen spelen en hun stem kunnen laten horen.
Hoofdstuk vijf bespreekt de overgangsjustitie die moet worden opgebouwd na het einde van een conflict. Het is belangrijk dat het nieuwe gerechtssysteem verandering teweeg kan brengen. Het beëindigen van straffeloosheid is daar een aanzienlijk onderdeel van aangezien het bijdraagt tot de preventie van geweld. Dit vereist een concreet wettelijk kader dat rekening houdt met de specifieke situatie van vrouwen en een sterk justitieapparaat dat dat kader kan afdwingen, zowel op internationaal, als op nationaal én lokaal niveau. Rechtvaardigheid die de samenleving versterkt, kan echter niet worden bekomen door enkel de gerechtelijke weg te bewandelen. Er moet via onder andere waarheidscommissies ook worden gekomen tot een resultaat dat aanvaarding en verzoening bevordert. Gepaste steun voor de slachtoffers, zij het financieel of in de vorm van psychologische ondersteuning of zelfs capaciteitsopbouw, is essentieel. Ook hier wordt de nadruk gelegd op de deelname van vrouwen.
Als volgende punt wordt de versterkte militarisering van vrede en veiligheid en de rol van vrouwen daarin besproken. Hoewel vrouwenbewegingen zich traditioneel verzetten tegen gewapende oplossingen voor conflicten en de studie pleit voor demilitarisering, wordt toch besproken op welke manier binnen het bestaande kader kan worden gewerkt aan de uitvoering van resolutie 1325. Daarvoor moeten er meer vrouwen toetreden tot de vredestroepen, moet de genderdimensie worden geïntegreerd in de vredesmissies en moet er op worden toegezien dat geen enkele vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes door personeel van vredesoperaties wordt aanvaard. Een positieve praktijk die aangehaald wordt, is het voorzien van ongewapende units die door hun aanwezigheid toch de veiligheid bevorderen.
Vrouwelijk lid van het Nigeriaanse bataljon dat deel uitmaakt van de VN Missie in Liberia (UNMIL) – UN Photo/Christopher Herwig
Hoofdstuk zeven behandelt de vredesopbouw en benadrukt dat ook hier de deelname van vrouwen onontbeerlijk is. Zonder hun betrokkenheid zullen zij de gevolgen van het conflict veel langer dragen, omdat hun noden niet worden gehoord en aangepakt. Ook is ondersteuning van vrouwen nodig, omdat zij als hoofden van het huishouden en als zorgverstrekkers vaak de steunpilaar van families zijn – zeker tijdens en na conflicten – en via hen de resultaten van vredesopbouw vaker tot op het niveau van de lokale gemeenschappen, gezinnen en individuen geraken. Ook bij ontwapening, demobilisering en herintegratie moet aandacht gaan naar vrouwen omdat zij vaker dan men denkt betrokken waren bij het conflict, als vrouwelijke strijder of in een ondersteunende rol.
De preventie van gewapende conflicten is het onderwerp van het volgende hoofdstuk, waarbij nogmaals het accent wordt gelegd op het vermijden van militarisering en gewapende interventies. Door vrouwen te betrekken bij early warning systems en gender op te nemen in conflictanalyses, kan extra informatie aan de oppervlakte komen die preventie kan ondersteunen. Daarnaast is dit natuurlijk ook nodig om vrouwen voldoende te kunnen beschermen in pre-conflictsituaties waar spanningen reeds beginnen toenemen en de rechten van vrouwen al sneller onder druk komen te staan. Er wordt ook verwezen naar de link tussen gender(on)gelijkheid en de (on)wil van staten om gebruik te maken van geweld: staten waar vrouwen en mannen een gelijkere positie innemen, zijn minder geneigd om over te gaan tot geweld. De positie en mensenrechten van vrouwen versterken en ingaan tegen een cultuur van militarisme en agressieve mannelijkheid, gaan dan ook hand in hand bij het creëren van duurzame vrede en bij het voorkomen van algemene én gendergerelateerde gewelddaden die kunnen leiden tot gewapende conflicten.
De toepassing van resolutie 1325 op de strijd tegen gewelddadig extremisme is een onderwerp dat gezien de actuele context steeds meer aan aandacht wint. In eerste instantie moet er aandacht gaan naar de bescherming van vrouwen en meisjes die specifiek worden geviseerd door terreurgroepen. Een tweede relevant punt is dat vrouwen ook uitvoerders van terreurdaden kunnen zijn. Het begrijpen van hun motivatie hiervoor is de sleutel om te komen tot een inclusief beleid om radicalisering tegen te gaan. Verder groeit het besef dat vrouwen – en zeker moeders – een rol kunnen spelen bij de preventie van radicalisering, al moeten ze hier wel de kansen toe krijgen: er moet naar hen worden geluisterd en ze moeten de nodige steun krijgen. Ten slotte wordt via de correlatie tussen het respect voor vrouwenrechten en de daling in gewelddadig extremisme nogmaals het belang van gendergevoelige maatschappijopbouw aangehaald. Het is belangrijk dat de rol van vrouwen in terrorismebestrijding niet vanuit een militaire, maar vanuit een humanitaire en maatschappijversterkende aanpak wordt benaderd. Terrorismebestrijdingsacties mogen verder ook de werking van vrouwelijke activisten en van vrouwenbewegingen niet bemoeilijken, omdat dit contraproductief is voor de hierboven vermelde gendergevoelige maatschappijopbouw.
Hoofdstuk tien bespreekt de belangrijkste actoren die betrokken moeten zijn bij de uitvoering van de ‘vrouwen, vrede en veiligheid agenda’, hoe deze actoren dat kunnen doen en waar ze aandacht aan moeten besteden. Bij de lidstaten wordt er gewezen op nationale actieplannen, en de nood om inclusieve processen evenals budgetten, monitoring en evaluaties te voorzien. Regionale organisaties kunnen ook actieplannen opstellen, de vertegenwoordiging van vrouwen in hun eigen personeel verbeteren, genderexpertise inbouwen, vertegenwoordigers of gezanten rond vrouwen, vrede en veiligheid benoemen en monitoringsystemen ontwikkelen. Wat de VN betreft worden er gelijkaardige suggesties gedaan, waarbij wordt benadrukt dat de VN het goede voorbeeld moet geven inzake de vertegenwoordiging van vrouwen. Ook moet de ‘genderarchitectuur’ worden verbeterd door de genderexpertise binnen heel de organisatie te vermeerderen en te versterken, door de positie van genderexperten en gender focal points te verstevigen en door UN Women meer te betrekken bij de vredesoperaties van de VN. De media kunnen hun steentje bijdragen door vrouwen een stem te geven en door de verhalen en feiten over vrouwen in conflictsituaties beter gekend te maken, maar er moet worden vermeden dat (vooral sociale) media worden gebruikt om boodschappen van haat en de onderdrukking van vrouwen te verspreiden. Het maatschappelijk middenveld – en dan vooral de vrouwenbeweging – is vanaf het begin de pleitbezorger geweest van een resolutie rond vrouwen, vrede en veiligheid. Ze blijven ook vragen naar een concrete uitvoering en opvolging van de resolutie. Daarom en ook vanwege hun positie dichtbij de bevolking, moet er beroep worden gedaan op hun expertise en moeten ze voldoende steun krijgen om hun werk te kunnen uitoefenen. Aan het einde van het hoofdstuk wordt ter afsluiting gewezen op het belang van cijfers en statistieken.
Het volgende hoofdstuk concentreert zich op een andere sleutelactor: de VN-Veiligheidsraad. Als ‘aanstichter’ van het normatieve kader rond resolutie 1325 en als één van de voornaamste deelnemers aan het veld van vrede en veiligheid, heeft de Veiligheidsraad een belangrijke rol te spelen. Allereerst moet deze erop toezien zelf de nodige, kwaliteitsvolle informatie te krijgen, via de datastromen binnen het eigen VN-systeem, via de verzameling van specifieke gegevens en via contacten met het middenveld. Vervolgens moet er dan ook op worden toegezien dat resolutie 1325 en de opvolgresoluties effectief worden uitgevoerd en dat bestaande instrumenten effectief worden gebruikt. Dit alles moet op een nog veel structurelere manier gebeuren. Gender wordt nog teveel gezien als een bijkomend element dat in acht zou moeten worden genomen en niet beschouwd als een essentieel onderdeel van duurzame preventie en vredesopbouw.
Resolutie 1325 vertrekt duidelijk vanuit het principe dat het respect voor de mensenrechten van vrouwen en aandacht voor de genderdimensie essentieel zijn voor het behoud van internationale vrede en veiligheid. Daarom moeten er ook linken worden gelegd met andere vrouwen- en mensenrechtenmechanismes of -instellingen. Vooral het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen, maar ook andere rechtenverdragen, kunnen bijdragen aan de uitvoering van resolutie 1325. Dit kan door specifiek de nadruk op de resolutie te leggen of door specifieke elementen ervan aan te kaarten of aan het licht te brengen, zoals de noden van meisjes inzake opvoeding of de toegang van iedereen, inclusief vrouwen en meisjes, tot gezondheidszorg. Ook de Mensenrechtenraad en diens Universal Periodic Review en speciale rapporteurs kunnen het accent leggen op de rechten van vrouwen in gewapende conflicten. Ten slotte mag ook de rol van regionale en nationale mensenrechteninstellingen en -mechanismes niet worden onderschat.
In hoofdstuk dertien wordt het belangrijke punt van de financiering besproken. Ondanks het aangetoonde belang van gendergelijkheid voor het bekomen en behouden van vrede, worden er niet voldoende fondsen voorzien om daar rond te werken. Het zoeken naar snelle – maar vaak niet permanente – oplossingen leidt ertoe dat gender niet als een prioriteit wordt gezien en heeft vaak een inefficiënt gebruik van middelen als gevolg. Wanneer er voor gendergelijkheid dan al specifieke financiering wordt vrijgemaakt, is deze vaak niet voorzien op lange termijn. Dit maakt het moeilijk om efficiënte programma’s te plannen. Daarnaast wordt vastgesteld dat slechts een klein deel van de specifieke fondsen voor conflictpreventie en vredesopbouw rekening houdt met de genderdimensie en een nog kleiner deel zich specifiek op gendergelijkheid richt. Een betere opvolging van welke middelen naar gendergelijkheid gaan, zou al een eerste stap vooruit zijn. Op basis van deze informatie zou dan eventueel een vast percentage van de financiering kunnen worden gereserveerd voor projecten rond gender. Daarnaast is het ook belangrijk om organisaties uit het maatschappelijke middenveld, en in het bijzonder vrouwenorganisaties, te steunen. Net tijdens conflicten – wanneer deze organisaties die er midden in zitten het meest nodig zijn – valt de financiering voor dergelijke organisaties meestal weg. Ook hier is het bovendien belangrijk om de gegeven steun niet enkel voor projecten te verlenen, maar om structurele financiering te voorzien.
Het laatste hoofdstuk herneemt de voornaamste aanbevelingen van het rapport. Deze tien aanbevelingen zijn:
Resolutie 2122 vroeg niet alleen de opstelling van de Global Study, maar ook dat de Secretaris-generaal de resultaten hiervan voorstelt in het kader van zijn jaarlijks rapport aan de Veiligheidsraad. In dit rapport van 16 september 2015, [7] haalde de Secretaris-generaal de belangrijkste punten van de studie aan. Dit vulde hij aan met een update over de jaarlijkse vooruitgang inzake de uitvoering van resolutie 1325, op basis van de daarvoor goedgekeurde indicatoren. Aan het einde van het rapport wordt aangehaald dat alle stakeholders hun acties in vijf sleuteldomeinen aanzienlijk moeten opvoeren om de doelstellingen van resolutie 1325 te behalen. De deelname en het leiderschap van vrouwen moet centraal worden geplaatst bij inspanningen rond vrede en veiligheid, inclusief bij antwoorden op nieuwe en opkomende dreigingen. De mensenrechten van vrouwen en meisjes moeten worden beschermd tijdens en na conflicten, vooral in de context van nieuwe en opkomende dreigingen. Gendergevoelige planning en resultaatsgerichte verantwoording moeten voorzien worden. De genderarchitectuur en technische expertise moeten worden versterkt. De ‘vrouwen, vrede en veiligheid agenda’ moet worden gefinancierd.
Naast de Global Study en het rapport van de Secretaris-generaal omvatte de High-level Review ook een open debat in de Veiligheidsraad op 13 oktober 2015. De heer Ban Ki-moon, Secretaris-generaal van de VN, en mevrouw Phumzile Mlambo-Ngcuka, Directeur van UN Women, gaven een briefing en ook twee vertegenwoordigers van het maatschappelijke middenveld kregen spreektijd, waarna er statements volgden van lidstaten en regionale organisaties. Deze concentreerden zich vooral op engagementen inzake de uitvoering van resolutie 1325 en de opvolgresoluties.
Open debat in de Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid op 13 oktober 2015 – UN Photo/Cia Pak
Daarnaast introduceerde Spanje, dat in oktober voorzitter van de Veiligheidsraad was en de activiteiten rond de 15de verjaardag van resolutie 1325 overzag, een door het Verenigd Koninkrijk voorbereide nieuwe resolutie. Resolutie 2242 [8] werd op 13 oktober 2015 unaniem aangenomen door de Veiligheidsraad en heeft als doel de uitvoering van de ‘vrouwen, vrede en veiligheid agenda’ te versterken. De resolutie herhaalt veel van de onuitgevoerde elementen uit resolutie 1325 en de opvolgresoluties, maar legt ook enkele andere en nieuwe accenten. Het allereerste punt dat wordt aangehaald, is de nood aan extra aandacht voor de vertegenwoordiging van vrouwen binnen vredesprocessen. Lidstaten worden verder gevraagd de financiering rond vrouwen, vrede en veiligheid te verhogen. Om een betere integratie van resolutie 1325 in het eigen werk te bereiken, zal de Veiligheidsraad zelf hier meer aandacht aan besteden in de landenspecifieke situaties op de agenda, zal hij een Informele Expertengroep over Vrouwen, Vrede en Veiligheid samenroepen en organisaties uit het middenveld, met inbegrip van vrouwenorganisaties, uitnodigen. Resolutie 2242 is ook de eerste van de opvolgresoluties die expliciet vraagt om aandacht te besteden aan het genderaspect bij de bestrijding van gewelddadig extremisme en terrorisme.
De aanname van een nieuwe resolutie geeft duidelijk aan op welke manier deze High-level Review moet worden geïnterpreteerd: vijftien jaar na de aanname van resolutie 1325 is er geen eindpunt bereikt, maar een nieuw beginpunt. Op basis van de verzamelde informatie, moet er overgegaan worden tot hernieuwde engagementen. Die moeten leiden tot meer aandacht voor vrouwen, vrede en veiligheid en tot de structurele integratie van dit aspect in alle acties rond conflictpreventie en -oplossing. Om efficiënt te zijn is er verder nood aan een nieuwe globale aanpak. Het respecteren van mensenrechten moet centraal worden geplaatst en er moet op lange termijn worden gewerkt. Het doen respecteren van vrouwenrechten en het ondersteunen van de ontwikkeling van vrouwen en meisjes mag niet meer als een extraatje worden gezien voor wanneer andere problemen zijn opgelost, maar moet worden aanvaard als een fundamentele bouwsteen voor duurzame vrede. Dit is de enige manier om het respect voor de rechten van vrouwen en meisjes te verzekeren én het tij van het groeiende aantal slachtoffers van conflicten te keren.
__________________________________
Noten
[1] Die burgerslachtoffers vormen volgens de VN dan weer 75% van de slachtoffers van gewapende conflicten.
UN, Report of the Secretary-General to the Security Council on the protection of civilians in armed conflict, 2001.
[2] Resoluties 1820, 1888, 1889, 1960, 2106 en 2122.
[3] Radhika Coomaraswamy is een voormalig VN Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris generaal inzake kinderen en gewapende conflicten en een voormalige Speciale Rapporteur van de VN inzake geweld tegen vrouwen.
[4] Zie www.wps.unwomen.org/en/global-study/high-level-advisory-group
[5] Zie www.wps.unwomen.org/en/global-study/consultations
[6] Zie www.wps.unwomen.org/en/highlights/global-study-release
[7] UN, Report of the Secretary-General on women and peace and security, 2015. Zie www.undocs.org/S/2015/716
[8] Zie www.undocs.org/S/RES/2242(2015)