Op 4 november 2013 maakte toenmalig Vlaams minister-president Kris Peeters de oprichting van een netwerk bekend dat de Vlaamse academische expertise inzake traumabehandeling, vredesopbouw en conflicthantering wereldwijd moest valoriseren. De publieke lancering gebeurde tijdens een door de Vlaamse overheid georganiseerd Internationaal Vredessymposium. Dat symposium vond plaats in het kader van de herdenkingsplechtigheden rond de Eerste Wereldoorlog. Het gaf een podium aan een aantal Nobelprijswinnaars voor de Vrede om te spreken over de rol van wetenschap in traumabehandeling en de transformatie van samenlevingen. Tijdens het event kreeg de lancering extra gewicht in een door aanwezige prominenten – Betty Williams, Frederik Willem de Klerk, Leymah Gbowee – ondertekende intentieverklaring.
Het initiatief voor een dergelijk netwerk pikte het idee op dat al langer circuleerde om Vlaamse academische expertise inzake vredesopbouw te valoriseren op het internationale toneel. Ter voorbereiding van het operationaliseren van een dergelijk initiatief werd aan het Vlaams Vredesinstituut gevraagd om een voorbereidende studie uit te voeren en een blauwdruk voor zo’n netwerk voor te stellen.
In dit artikel lichten we een aantal elementen uit die voorbereidende studie toe en gaan we – met oog voor de internationale context – na hoe vredesopbouw in het Vlaams buitenlands beleid een structurele plaats kan krijgen.
De term ‘vredesopbouw’ of ‘peacebuilding’ werd gemunt in de jaren 70 door de Noorse grondlegger van het vredesonderzoek Johan Galtung. De term is op zijn beurt gelinkt aan zijn concepten negatieve en positieve vrede. Negatieve vrede is een situatie die gekenmerkt wordt door de afwezigheid van direct geweld. Positieve vrede duidt op een toestand waarin indirect of structureel geweld afwezig is. Structureel geweld is gelijk aan sociale onrechtvaardigheid en vredesopbouw heeft volgens Galtung tot doelstelling een rechtvaardige sociale orde, en dus positieve vrede, tot stand te brengen en zo de grondoorzaak van conflicten weg te nemen.
Pas in de jaren 90 begon de term vredesopbouw weerklank te krijgen in de internationale gemeenschap, en dit na het verschijnen in 1992 van het rapport ‘An agenda for peace: preventative diplomacy, peacemaking and peacekeeping’ van toenmalig secretaris-generaal van de Verenigde Naties Boutros Boutros-Ghali. Peacebuilding werd daarin gedefinieerd als “action to identify and support structures which will tend to strengthen and solidify peace in order to avoid a relapse into conflict” en opgevat als laatste stap in een lineair proces van crisisbeheer dat begint met preventieve diplomatie en conflictpreventie. Bij het falen daarvan is de volgende stap peacemaking door mediatie en het faciliteren van dialoog tussen strijdende partijen. Bereikt men zo een vredesakkoord dan komt er een vredesmissie om het staakt-het-vuren te bewaken en de uitvoering van het akkoord te steunen (‘peacekeeping’). Na de stabilisering van het conflict en de tegemoetkoming aan urgente, humanitaire noden komt dan de fase van de opbouw van een positieve vrede (‘peacebuilding’) in de zin van Galtung, om herval in conflict te vermijden.
Zoals het vaak gaat met zogenaamde buzz words in de internationale hulpgemeenschap kende de term gaandeweg een ernstige inflatie. Vandaag circuleren er talloze definities en soms is het onderscheid tussen wat men onder vredesopbouw enerzijds en ontwikkelingssamenwerking en noodhulp anderzijds begrijpt, nog nauwelijks te maken. De idee van een strikte lineariteit van een proces startend met conflictpreventie en eindigend met vredesopbouw is in elk geval losgelaten, en men erkent nu dat de verschillende fasen (gedeeltelijk) tegelijkertijd kunnen plaatsvinden.
Het is aangewezen om van de term vredesopbouw geen containerbegrip te maken en hem in het kader van het Vlaams buitenlands beleid te reserveren voor op vrede gerichte activiteiten in (post-) conflictgebieden. Daarnaast is het belangrijk een paar belangrijke kanttekeningen in het achterhoofd te houden. In de academische wereld en ook daarbuiten woedt immers een debat over het normatieve kader en de performantie van vredesopbouw door de internationale gemeenschap.
We vermelden hier kort drie cruciale punten van kritiek. Ten eerste is vredesopbouw een ‘crowded field’, met sterke competitie om werkruimte en fondsen en met een aanzienlijk risico op duplicatie. Ten tweede is er vaak een spanning tussen de noden van de lokale bevolking en de doelstellingen van interveniërende, externe partijen (‘local ownership’). Ten derde is er de problematische notie ‘resilience’. Dat is sinds enkele jaren een dominant begrip dat verwijst naar de veerkracht van bevolkingsgroepen en hun creatieve adaptievermogen aan toestanden van crisis. Door deze term uit de eco-science te adopteren, dreigt een permanente noodtoestand te worden gezien als een motor van ontwikkeling. Als we nadenken over de plaats van vredesopbouw in het Vlaams buitenlands beleid, houden we best rekening met deze kritieken en conceptuele vraagstukken.
Als we nieuwe initiatieven voor vredesopbouw willen ontwikkelen, is het belangrijk dat we ons bewust zijn van de (internationale) initiatieven die er al zijn om duplicatie te vermijden, samen te werken en complementair te zijn. Het is dus nodig een zicht te hebben op wie welke rol speelt op het drukbezette speelveld van vredesopbouw.
De Verenigde Naties (VN) heeft wellicht de meest robuuste structuur voor vredesopbouw. De VN biedt een diplomatiek platform en een instrumentarium voor lidstaten om aan peacemaking, peacekeeping en peacebuilding te doen. Een van de meest in het oog springende instrumenten van de VN om dat waar te maken, zijn de vredesbewaringsmissies (‘peacekeeping operations’). Sinds het ontstaan van de VN in 1945 is de aard van conflicten, en dus ook de praktijk van vredesopbouw sterk veranderd. Conflicten bleken vaak cyclisch plaats te vinden en landen te veroordelen tot een staat van moeilijk af te schudden fragiliteit.
Om in te spelen op die veranderingen, besliste de VN onder meer om in 2005 een cluster van instellingen op te richten die bekend werd als de ‘Peacebuilding Architecture’. Die bestaat uit drie instellingen: de Peacebuilding Commission (PBC), een intergouvernementeel adviesorgaan dat rapporteert aan zowel de VN-Veiligheidsraad als de Algemene Vergadering en dat landen strategische bijstand moet verlenen bij vredesopbouw na een conflict; het Peacebuilding Support Office (PBSO), dat huist binnen het Secretariaat en expertise inzake vredesopbouw moet poolen; en het Peacebuilding Fund (PBF), een financieringsinstrument voor werving en allocatie van fondsen op korte en lange termijn, dat beheerd wordt door het PBSO.
De Europese Unie (EU) is na de VN de voornaamste internationale speler inzake vele aspecten van peacemaking en peacebuilding. Een correct overzicht van vredesopbouw en conflictpreventie door de EU moet worden gedistilleerd uit een gedetailleerde analyse van de programma’s die ze inzet in het buitenland. Dat is door de ingewikkelde en vaak weinig doorzichtige structuur van de Unie niet eenvoudig. Initiatieven voor vredesopbouw zitten verweven in tal van programma’s, instituties en beleidsinstrumenten. De EU biedt binnen dat kluwen ondersteuning voor heel wat klassieke vredesopbouw domeinen, zoals promotie van de mensenrechten en democratische processen, versterking van de civiele maatschappij, etc. We vermelden hier slechts enkele initiatieven die expliciet met vredesopbouw verbonden zijn binnen het Common Foreign and Security Policy (CFSP) en het Common Security and Defence Policy (CSDP) van de EU:
Bilaterale donoren en hun eigen agentschappen complementeren het beeld van institutionele spelers, met een ook aantal kleine, statelijke actoren die wereldwijd gelden als ‘normentrepreneurs’. Denken we daarbij bijvoorbeeld aan Noorwegen of Zweden. Ook sub-nationale actoren leveren vredesinspanningen zoals Catalonië of Emilia-Romagna. Tot slot zijn er de brede waaier aan niet-institutionele of –gouvernementele organisaties, van lokaal tot internationaal, die actief zijn in vredesopbouw, al dan niet in (financiële) samenwerking met de institutionele spelers.
Elk land waar vredesopbouwinterventies plaatsvinden, wordt dus gekenmerkt door een specifieke, complexe, verticale en horizontale structuur van stakeholders en hulporganisaties, die de meerlagige bestuurlijke context weerspiegelt in de praktijk. Lokale en internationale ngo’s, de verschillende bestuursniveaus van de overheid van het gastland, de lokale bevolking, buitenlandse ontwikkelingsagentschappen en multilaterale spelers voeren een veelheid aan projecten en programma’s uit onder evenzovele strategische plannen, waarbij het erg moeilijk is het overzicht te bewaren en dus een goede coördinatie te verzekeren.
Vermijden van duplicatie en competitie tussen actoren, en goede coördinatie zijn bijgevolg de sleutelwoorden als we initiatieven voor internationale vredesopbouw willen opzetten vanuit Vlaanderen. De inzet van expertise dient daarom voorafgegaan te worden door een gedegen analyse van het speelveld. Daarnaast is er op binnenlands vlak uiteraard intrafederale coördinatie nodig via de geëigende kanalen.
Als positieve noot bij dit complexe en drukke speelveld wijzen we er wel graag op dat Vlaanderen ten aanzien van de grote spelers de troef heeft – gezien het geen eigen defensieapparaat en geen logge, bureaucratische structuur heeft – op te kunnen treden als ‘honest peace broker’ en flexibele, innovatieve partner.
Vlaams buitenlands beleid en internationale vrede
Het Vlaamse buitenlandse beleid is gestoeld op het principe in foro interno in foro externo, dat in 1993 deel uitmaakte van de Belgische grondwetsherziening die volgde uit de vierde staatshervorming (het Sint-Michielsakkoord). Dat principe houdt in dat de Belgische gewesten en gemeenschappen inzake de beleidsdomeinen die onder hun bevoegdheid vallen, soeverein in het buitenland mogen optreden. Deze regeling maakt België tot een unicum in de wereld, aangezien geen enkel ander federaal bestel zulke verstrekkende bevoegdheid inzake buitenlandse betrekkingen aan zijn sub-nationale entiteiten verleent en België ook geen hiërarchie kent tussen wetgeving van de verschillende bestuursniveaus.
Het nog jonge Vlaamse buitenlandbeleid heeft in zijn korte geschiedenis een aantal vredesbevorderende initiatieven genomen, maar vredesopbouw is nooit volwaardig ingebed en een structureel element geworden in het beleid, en hing dus telkens af van de politieke verantwoordelijke. Zo was er Vlaanderens engagement in Centraal- en Oost-Europa, dat begon in de vroege jaren 90. Vanuit een EU pre-accessiefilosofie ontwikkelde de Vlaamse overheid het programma Centraal en Oost-Europa, waar in 1992 een budget van 10,68 miljoen euro voor werd geoormerkt. Het vredesaspect van zulk beleid bestaat erin dat de Unie een aantal voorwaarden voor toetreding stelt, zoals standaarden inzake mensenrechten, democratisering en goed bestuur, die klassieke pijlers zijn in peacebuilding. Het steunprogramma, dat op het einde via de OESO verliep en gericht was op de verbetering van het investeringsklimaat in de westelijke Balkan, werd tijdens de vorige regeerperiode uitgedoofd.
Daarnaast steunde Vlaanderen in het verleden nog andere initiatieven, waar we er enkele van vermelden. Onder het ministerschap van Luc Van den Brande (1992-1999) financierde de Dienst Internationaal Vlaanderen (DIV) gedurende een aantal jaren een zomeruniversiteit, ingericht door een Leuvense organisatie, voor jongeren uit conflictgebieden zoals Abchazië, Israël-Palestina en Ngorno-Karabach. Met Paul Van Grembergen (Vlaams minister van Buitenlands Beleid in 2001-2002) kwam het thema begin jaren 2000 terug, maar dan met een focus op Noord-Ierland. Vlaanderen financierde in die periode een tijd lang verzoeningsprojecten in Noord-Ierland, via het European Peace Programme. Inspanningen concentreerden zich daarnaast rond de Ierse vredestoren van Mesen, waar men jongerenkampen organiseerde. Die werking werd verder doorgezet onder het vroegere ministerschap van Geert Bourgeois (2004-2008) en gesubsidieerd vanuit een aparte budgetlijn voor vredesbevorderende initiatieven. Parlementaire stukken maken tot slot ook gewag van de subsidiëring van het Peres Center for Peace in het kader van vredesbevorderende initiatieven, terwijl vermelde budgetlijn na 2011 opging in een meer generieke begrotingspost.
Het ‘buitenland’ lijkt ondertussen, wat bilaterale betrekkingen betreft, sinds de beginjaren van de Vlaamse diplomatie kleiner geworden: vandaag is het bilaterale beleid toegespitst op de buurlanden, en meer in het bijzonder op Nederland en de regio Noordrijn-Westfalen. Dat heeft ook zijn impact op het inbedden van initiatieven voor vredesopbouw. De drie bilaterale partners in de ontwikkelingssamenwerking, Malawi, Mozambique en Zuid-Afrika zijn strikt genomen geen post-conflictlanden, al kan het zinvol zijn in die landen en in de ruimere regio projecten te kaderen binnen het concept conflicthantering.
Omtrent het transversale, aan vredesopbouw gerelateerde beleidsthema mensenrechten bracht de Vlaamse overheid in december 2011 een eerste beleidsnota uit. Recent volgde ook nog een Vlaamse bijdrage aan het nationaal plan mensenrechten en ondernemingen. De minister-president kondigde voorts aan dat er in 2016 een geactualiseerde mensenrechtennota komt, na consultatie van het middenveld. Die update zal gepaard gaan met de opmaak van een stand van implementatie.
Parallel met deze ontwikkelingen moet het Vlaamse beleid inzake mensenrechten ook zijn plaats vinden binnen de Belgische politieke context en dat is niet vanzelfsprekend. Dat geldt trouwens ook voor andere met vredesopbouw gelieerde beleidsinitiatieven. In een recent parlementair debat omtrent de mensenrechtensituatie in Eritrea drong minister-president Bourgeois aan op de heronderhandeling van de samenwerkingsakkoorden omtrent de vertegenwoordiging van de gewesten bij de EU en de VN, waardoor Vlaanderen beter in staat zou zijn om standpunten in te nemen op multilaterale fora: “De FOD Buitenlandse Zaken ziet de opvolging van de VN-Mensenrechtenraad als zijn prerogatief. Daar worden de deelstaten niet bij betrokken. Belgische interventies tijdens de Universal Peer Review van de VN zijn tot nu toe louter een aangelegenheid van de FOD Buitenlandse Zaken. Persoonlijk vind ik dat dit een van de zaken is die aan bod moeten komen tijdens de herziening van de samenwerkingsakkoorden. De deelstaten moeten actief betrokken zijn, zelf een mensenrechtenbeleid voeren en betrokken zijn bij interfederale organisaties.” In juli van dit jaar besliste de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid om het heronderhandelingstraject over de samenwerkingsakkoorden te reactiveren.
Binnen Vlaanderens multilaterale beleid bestaat structurele samenwerking met de Mensenrechtenraad van de VN en organisaties die zich onder meer toespitsen op mensenrechtenkwesties zoals UNESCO, de OESO, de ILO, de WHO en de Raad van Europa. Daarover merkt de minister-president in zijn nota buitenlands beleid 2014-2019 op dat er nood is aan een coherenter optreden. Hij geeft er dan ook aan dat zijn diensten een richtinggevend kader zullen uitwerken. Die herziening bevindt zich momenteel in een eindfase en zal onder meer prioritaire multilaterale partners bepalen. In dit verband wijzen we er ook op dat, in de context van het recente Belgische voorzitterschap van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (november 2014-mei 2015), de Vlaamse overheid een subsidie toekende van 82 500 euro aan het International Advisory Panel waarmee de Raad mensenrechtenschendingen in Oekraïne zal monitoren. Tot slot betoelaagt Vlaanderen, in het kader van zijn mensenrechten- en/of humanitaire agenda, VN-agentschappen zonder oormerking (o.a. UNICEF, UN Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East) en met oormerking voor projecten (o.a. UN Office of the High Commissioner for Human Rights).
Een overzicht van de reeds bestaande Vlaamse beleidsinitiatieven inzake internationale vrede leren ons dus dat er ruimte is om vredesopbouw meer structureel in te bedden en een duurzaam karakter te geven. Een Vlaams expertennetwerk voor vredesopbouw en conflicthantering lijkt daarvoor een veelbelovende piste.
De bedoeling van het initiatief dat door de Vlaamse Regering is genomen, is dat Vlaamse academici met steun van de Vlaamse overheid hun expertise in bijvoorbeeld good governance, transitionele justitie, mensenrechten of traumabehandeling valoriseren in het buitenland, en daarmee de vredesgedachte internationaal uitdragen.
Aan Vlaamse universiteiten bestaat veel expertise die kan worden ingezet om het Vlaamse buitenlandbeleid gericht op vrede en conflicthantering te ondersteunen. Dat kan bijvoorbeeld door expertise en analysecapaciteit via de geëigende diplomatieke kanalen (rechtstreeks uit Vlaanderen, of via het federale niveau) aan te bieden aan EU- of multilaterale organen, of door projecten voor sensibilisering en capaciteitsopbouw ter zake op te zetten in het buitenland.
Tot slot van dit artikel schuiven we drie functiedomeinen naar voor waarin een dergelijk Vlaams expertisenetwerk voor vredesopbouw actief zou kunnen zijn.
Beleidsontwikkeling omtrent vredesopbouw en conflictpreventie
De Vlaamse overheid dient vooreerst een strategische beleidsvisie over vredesopbouw te ontwikkelen. Om met succes een beleid inzake internationale vrede te voeren, is een langetermijnvisie een noodzakelijke minimumvoorwaarde. Ad hoc beleid is niet bestendig tegen veranderingen in de politieke en economische conjunctuur en kan dus niet de nodige continuïteit en duurzaamheid garanderen. Er is nu een opportuniteit om na twintig jaar Vlaamse diplomatie internationaal vredesbeleid, dat voorheen sporadisch en afhankelijk van de verantwoordelijke minister aandacht kreeg, structureel in het algemene buitenlandbeleid te verankeren. Een beleidsdocument ter zake is aangewezen, en een rondvraag leert dat Vlaamse experten binnen de overheid en binnen de universiteiten graag bereid zijn hiertoe bij te dragen.
Beleidsondersteuning en academische diplomatie
Door de recente opheffing van de Strategische Adviesraad Internationaal Vlaanderen (SARIV) en de stopzetting van het universitaire steunpunt voor buitenlands beleid is een zeker vacuüm ontstaan inzake academische participatie in het Vlaamse beleid, terwijl de overheid anderzijds wel werk wil maken van academische diplomatie. Het is daarom een optie het netwerk voor vredesopbouw in te zetten voor academische beleidsondersteuning en diplomatie. Dat kan bijvoorbeeld door regelmatige informatie-uitwisseling en door het aanbieden van thematische en terreinkennis door academici aan Flanders Investment & Trade (FIT), zeker met het oog op het voornemen van de Vlaamse overheid om bedrijven te sensibiliseren inzake mensenrechten.
Daarnaast zijn er ook talloze manieren denkbaar waarop de Vlaamse overheid expertise van het netwerk kan inschakelen in haar EU- en multilaterale beleid, waar ze zelf graag proactiever en coherenter in zou willen optreden. Het is bijvoorbeeld courante praktijk dat donoren geldelijke steun aan multilaterale agentschappen koppelen aan het ter beschikking stellen van expertise. We geven ook mee dat het Vlaamse diplomatieke apparaat via geëigende kanalen een proactieve rol kan spelen. We denken hierbij met name aan de afvaardiging bij de EU, in Genève (o.a. ILO en WHO), in Parijs (o.a. Raad van Europa, OESO) en Pretoria (o.a. nationale overheden, SADC).
Projectmatige interventies in het buitenland op het vlak van conflictpreventie en vredesopbouw
Vlaamse academici en experten in vredesopbouw tonen veel interesse in het voortzetten of opzetten van projectmatige interventies in het buitenland. Dat zou in de drieledige benadering van vredesopbouw in het Vlaams buitenlands beleid de meest praktische en reële component zijn. Binnen dit functiedomein zouden experten fungeren als uitvoerders van projecten rond vredesopbouw en conflicthantering, onder de modaliteit van academische capaciteitsversterking of ook initiatieven op ‘grassroots’ niveau.
We mogen opgetogen zijn over het initiatief van de Vlaamse overheid om haar buitenlandbeleid te verrijken met een structurele vredesdimensie. Zo kan de vaak uitgedrukte wens dat de herdenking van de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen ook in het heden en in het buitenland tot vrede kan inspireren een praktisch gevolg krijgen. Als sub-nationale entiteit op het druk bezette speelveld van internationale ‘peacebuilding’ zal Vlaanderen een relatief bescheiden positie innemen. Mits goed doordachte interventies kan het niettemin een belangrijk verschil maken.
Een gerichtheid op internationale vrede is anno 2015 geen overbodige luxe. Conflicten blijven wereldwijd ontbranden en aanhouden, en nieuwe tegenstellingen en gewelddadige escalaties duiken op. De VN schat dat vandaag 1,5 miljard mensen in fragiele en/of conflictgebieden leven, terwijl geen enkel door conflict getroffen lage-inkomensland één enkele millenniumdoelstelling gehaald heeft. Mensenrechtenorganisaties vragen daarnaast aandacht voor wat inmiddels is uitgegroeid tot de grootste vluchtelingencrisis sinds de Tweede Wereldoorlog, met alleen al door het Syrische conflict vier miljoen ontheemden en nog eens drie miljoen uit Sub-Sahara Afrika.
Vredesopbouw en conflictpreventie hebben gefaald, roepen sommige waarnemers uit. We moeten ons echter hoeden voor defaitisme. Vredesopbouw en conflictpreventie zijn vandaag vooral erg nodig. Talloze mensen uit de praktijk en academische waarnemers zijn daarbij tot het besef gekomen dat vrede pas echt tot stand komt als er ook van onderaf in de burgermaatschappij aan gebouwd wordt. Bij de ondersteuning van deze doelstelling is het zinvol dat de Vlaamse overheid en haar academische stakeholders de handen in elkaar slaan. In de beleidsbrief Buitenlands Beleid 2015-2016 die minister-president Geert Bourgeois zopas heeft ingediend bij het Vlaams Parlement, kondigt de minister aan dat hij op basis van de studie van het Vredesinstituut zal bekijken hoe vredesopbouw structureel kan worden opgenomen in het Vlaams buitenlands beleid. Dat is toe te juichen en geeft hoop voor een reële bijdrage van België en zijn regio’s aan de internationale vrede en veiligheid.
Meer weten? Het volledige rapport ‘Vredesopbouw en conflictpreventie in het Vlaamse buitenlandbeleid: een blauwdruk voor de inzet van wetenschappelijke expertise’ is beschikbaar via www.vlaamsvredesinstituut.eu .