De VN Mensenrechtenraad gaf op 16 juni 2011 unaniem goedkeuring aan de VN Principes inzake Ondernemingen en Mensenrechten. Dit was een belangrijk politiek signaal. Het was voor het eerst dat de VN Mensenrechtenraad een normatieve tekst aanvaardde die niet door Staten opgesteld of onderhandeld was,[2] over een thema dat lange tijd het voorwerp was van een uiterst controversieel debat. De VN Principes[3] geven praktische aanbevelingen over de wijze waarop bedrijven en Staten aan hun internationale verplichtingen en verantwoordelijkheden inzake mensenrechten, zoals beschreven in het VN Protect, Respect and Remedy-raamwerk[4], kunnen voldoen.
De VN Principes kregen brede steun, onder andere van Staten, bedrijven en ngo’s, waardoor hun tenuitvoerlegging een vlucht nam. Sindsdien hebben er zich meerdere ontwikkelingen voorgedaan. Er werd een VN Werkgroep inzake mensenrechten en bedrijven in het leven geroepen welke focust op de implementatie van de VN Principes. Daarnaast is een belangrijke rol weggelegd voor het jaarlijkse VN forum in Geneve waar belanghebbenden trends, uitdagingen en best practices kunnen uitwisselen. Bijna drie jaar na dato werpt zich de brandende vraag op: wat hebben de VN Principes opgeleverd en welke stappen moeten er nog worden gezet?
Het beleidskader en de VN Principes werden ontwikkeld door Professor John Ruggie, de Speciale Vertegenwoordiger van de VN Secretaris-generaal inzake bedrijven en mensenrechten, gedurende zijn zesjarig mandaat (2005-2011). Dit onderzoeksmandaat was in het leven geroepen om een expert toe te laten de stand van zaken betreffende de verantwoordelijkheden van bedrijven inzake mensenrechten op internationaal niveau in kaart te brengen. De discussies die Ruggie’s onderzoek losmaakte, binnen en buiten de VN, brachten de kwestie onder globale aandacht. Initieel was er vooral lof, ook vanwege mensenrechten-ngo’s, doch gaandeweg zijn mandaat werd de kritiek vanuit deze hoek steeds nadrukkelijker. Volgens verschillende mensenrechtenorganisaties voldeden de VN Principes niet aan de verwachting om de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van bedrijven voor mensenrechten te versterken. De benadering die Ruggie koos, door hemzelf gekenmerkt als ‘principled pragmatism’, was controversieel. Ruggie wilde vooral het verschil maken dáár waar het voor mensen het meest essentieel was in hun dagelijks leven.[5] Principled pragmatism gaf uitdrukking aan zijn normatieve ambitie om duidelijkheid te scheppen over de precieze verantwoordelijkheid van bedrijven inzake mensenrechten. Het hield ook een strategisch element in, aangezien hij de tegenstellingen trachtte te overbruggen die destijds binnen de VN heersten rondom dit thema.
Een normatieve ambitie
De normatieve ambitie van Ruggie kreeg vorm binnen het Protect, Respect and Remedy-raamwerk. Dit raamwerk brengt bestaande mensenrechtenstandaarden van toepassing op bedrijven samen in een logisch verband. Het rust op drie pijlers: (1) de verantwoordelijkheid van Staten om mensenrechten te beschermen tegen schendingen door bedrijven (State duty to protect); (2) de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensrechten te respecteren (corporate responsibility to respect) en (3) de effectieve toegang tot rechtsmiddelen en niet-juridisch herstel (access to remedies). Deze pijlers zijn gedifferentieerd, doch complementair, en weerspiegelen de noodzaak om actoren te laten samenwerken. Deze cumulatieve inzet is van belang om een voor Ruggie fundamentele uitdaging op te lossen: het effectief verminderen van de zogenaamde ‘governance gaps’ die de globalisering heeft voortgebracht. Volgens Ruggie zijn governance gaps het resultaat van een groeiende macht van bedrijven die buiten het regulerend bereik van overheidssystemen valt, met alle gevolgen van dien. Gezien de afwezigheid van een internationaal verdrag dat bedrijven rechtstreeks verplicht om mensenrechtenverplichtingen na te leven, zijn het vooral de multinationals met complexe organisatiestructuren welke via dochterondernemingen ongestraft mensenrechten kunnen schenden in ontwikkelingslanden. De betrokkenheid van Westerse retailers bij de brand in de textielfabriek Rana Plaza in Bangladesh in april 2013 en van Shell bij de olielekkages in de Nigerdelta zijn illustratief voor het aansprakelijkheidsvacuüm dat deze problematiek karakteriseert.
De grootste vernieuwing van de VN principes bevindt zich dan ook in de tweede pijler: de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren. Deze verantwoordelijkheid vindt grondslag in sociale verwachtingen van de samenleving en is dus niet bindend in juridische zin. Volgens Ruggie is er sprake van een universele sociale norm die bepaalt dat bedrijven mensenrechten niet mogen schenden, oftewel ‘to do no harm’. Van bedrijven wordt verwacht dat ze de nationale wetgeving naleven en ‘due diligence’ uitoefenen. Due diligence betekent dat bedrijven proactief stappen dienen te zetten om hun mogelijke en daadwerkelijke nadelige effecten op mensenrechten te identificeren, te voorkomen en te reduceren. Tevens dient men extern te communiceren hoe met deze effecten wordt omgegaan. Het is bovendien aanbevolen dat bedrijven over procedures beschikken, bijvoorbeeld klachtenmechanismen, ter herstel van de mogelijke nadelige effecten. Het niet naleven van deze verantwoordelijkheid kan bedrijven blootstellen aan een zogenaamde ‘court of public opinion’ en kan bij gelegenheid zo mogelijk ook juridisch gevolgen hebben.
Ruggie trachtte de governance gaps ook te bestrijden door op een innovatieve en systemische manier de verschillende ‘governance’-systemen die bedrijven reguleren beter op mensenrechtenbescherming te laten aansluiten. Een ‘smart-mix’ van beleidsmaatregelingen kunnen door overheden aangewend worden om bedrijven aan te zetten om mensenrechten te respecteren. Als gevolg van een nieuwe sociale dynamiek en de interactie met belanghebbenden, het uitwisselen van best practices en learning, zouden bedrijven worden aangezet om respect voor mensenrechten te integreren in bedrijfsprocessen, -beleid en -strategieën, zowel binnen als buiten de landsgrenzen. Ruggie voorzag de ontwikkeling van een nieuwe bedrijfscultuur waarin bedrijven hun verantwoordelijkheid serieus zouden nemen, niet omdat dit extern via wetgeving werd opgelegd, maar omdat dit door hen als vanzelfsprekend zou worden geacht. In functionele zin zou men het raamwerk kunnen vergelijken met wetgeving, doch fungeert het anders, namelijk ‘bottom-up’ in plaats van ‘top-down’.
Een strategische ambitie
De slaagkans van het raamwerk en de VN principes hing voor een groot deel af van politieke steun voor het project. Het politieke klimaat binnen de VN ten tijde van Ruggie’s benoeming in 2005 was uiterst gespannen, nadat een eerder initiatief, de VN-Ontwerpnormen inzake de Verantwoordelijkheid van Transnationale Bedrijven en andere Ondernemingen (de ‘Normen’),[6] in de toenmalige Mensenrechtencommissie was gestrand. De Normen waren in 2003 door de VN-Subcommissie voor Mensenrechten aanvaard en voorgesteld als een soort verdrag. De Normen stelden dat bedrijven dragers zijn van internationale mensenrechtenverplichtingen. Bedrijven zouden binnen hun invloedssfeer, net als Staten, mensenrechten moeten respecteren, beschermen en de toepassing ervan naleven. Terwijl ngo’s de Normen als een nieuw referentiekader voor bedrijven en mensenrechten beschouwden, bleek de bedrijfswereld zelf fundamenteel gekant tegen de stelling dat mensenrechtenverplichtingen van Staten zouden worden overgedragen op bedrijven. Ook Staten bleken niet bereid om de Normen te ondersteunen. De toenmalige Mensenrechtencommissie verwierp de Normen, onder het mom van een gebrek aan juridische status, waarna het debat door verdeeldheid in een impasse geraakte.
Het strategische pad dat Ruggie bewandelde was er op gericht om het debat nieuw leven in te blazen. Hierbij ging hij behoedzaam en pragmatisch te werk. Allereerst veegde hij de Normen definitief van tafel. De conceptuele en juridische grondslag van de Normen was volgens hem weinig overtuigend en in de praktijk onwerkbaar. Zo zou de Subcommissie voorbarig zijn geweest toen ze stelde dat internationale mensenrechtenverdragen bindende verplichtingen kunnen creëren voor bedrijven. Het opleggen van internationale verplichtingen aan bedrijven leek het afbakenen van verantwoordelijkheden tussen Staten en bedrijven te bemoeilijken en zou bovendien kunnen resulteren in een strategisch steekspel van beide kanten. Ruggie trok de juridische status van de Normen, voorgesteld als een herinterpretatie van internationaal recht, dan ook in twijfel en besloot, ondanks nadrukkelijke verzoeken van mensenrechten-ngo’s, om niet op de Normen verder te bouwen. Hij deed bovendien geen aanbeveling om een nieuw internationaal verdrag inzake bedrijven en mensenrechten te onderhandelen. Dergelijke onderhandelingen zouden jaren aanslepen en de initiatieven om op korte termijn concrete stappen te zetten om mensenrechtenstandaarden van bedrijven te verhogen, kunnen ondermijnen.
In plaats daarvan trachtte Ruggie een nieuw globaal raamwerk te ontwikkelen en te bouwen aan consensus om zoveel mogelijk partijen met verschillende belangen op dezelfde lijn te krijgen. Ruggie mobiliseerde steun voor zijn project tijdens een uitgebreid consultatieproces. Na een vijftigtal internationale consultaties, bezoeken en proefprojecten werd in 2011 consensus bereikt. De goedkeuring van de VN Mensenrechtenraad gaf de VN Principes de politieke legitimiteit en een zekere mate van autoriteit om als nieuw ‘focal point’ te fungeren. Het raamwerk en de VN Principes zouden als een globaal actieplatform in de toekomst cumulatieve veranderingen teweeg kunnen brengen. Het juridische uitkristalliseren van de verantwoordelijkheid van bedrijven binnen internationaal recht lijkt daarbij niet uitgesloten.
Kritiek vanuit de mensenrechtenhoek
Voor de voorstanders van mensenrechten was de goedkeuring van de VN Principes echter eerder een politiek succes dan een effectieve oplossing voor de de facto immuniteit van bedrijven voor mensenrechtenschendingen. Volgens Human Rights Watch weerspiegelen de VN Principes een status quo, een wereld waarin bedrijven worden aangemoedigd maar niet worden verplicht om mensenrechten te respecteren.[7] Debet hieraan achtte men de pragmatische aanpak en het streven naar consensus en legitimiteit. Een punt van kritiek betrof het feit dat Ruggie, steeds strevend naar consensus, het standpunt van bedrijven zwaarder zou hebben laten wegen dan dat van ngo’s.[8] De pragmatische oplossing omzeilde ook obstakels, zoals de vraag of een internationaal verdrag moest onderhandeld worden. Voorts werden controversiële issues door Ruggie benoemd zonder dat daarvoor een effectieve oplossing werd geboden of simpelweg vermeden.[9] Het uitblijven van een internationaal klachtenmechanisme voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen door bedrijven is hiervan een voorbeeld.
De VN Principes zijn op bepaalde punten minder verregaand dan de gezaghebbende interpretaties van de VN controleorganen bij mensenrechtenverdragen. Volgens de VN Principes dienen Staten bijvoorbeeld bedrijven aan te sporen om mensenrechten te respecteren. Dit wringt met de benadering van het Comité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, die stelt dat Staten extraterritoriale verplichtingen hebben om de activiteiten van hun bedrijven buiten de landsgrenzen te reguleren ten behoeve van de bescherming van mensenrechten. Ook benadrukken de VN Principes volgens mensenrechtenvoorstanders onvoldoende het recht op herstel, zoals verankerd in mensenrechtenverdragen, door de nadruk te leggen op niet-juridische klachtenmechanismen.[10] Het bestaan van een universele consensus over de VN principes dient volgens mensenrechtenvoorstanders dan ook met een korrel zout te worden genomen.
Nu de toon is gezet werpt de vraag zich op welke vruchten de VN Principes inmiddels hebben afgeworpen. De VN Principes zijn in verschillende internationale regulerende initiatieven geïntegreerd, waaronder de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, de ISO26000 en de duurzaamheidsrichtlijnen van de International Finance Corporation. Ook de Europese Commissie nam de VN Principes op in het nieuwe EU beleid en actieplan inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (2011-2014). In onderstaande analyse staat de vraag centraal welke stappen zijn gezet ter bevordering van de implementatie van de VN Principes binnen de EU context.
Het vernieuwde EU beleid inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (2011-2014)
De Europese Commissie draagt het werk van Ruggie hoog in het vaandel. De Commissie en de Delegaties van de Europese Unie namen destijds actief deel aan Ruggie’s consultaties en spraken hun steun uit tijdens zijn jaarlijkse presentatie in de VN. Nog tijdens Ruggie’s mandaat initieerde de EU reeds een studie over een mogelijk wettelijk kader inzake mensenrechten en het milieu voor Europese bedrijven die buiten de EU actief zijn (2010),[11] en een studie betreffende verantwoord beheer van mondiale toeleveringsketens (2011).[12] Ook publiceerde de Commissie richtlijnen betreffende sociale overwegingen in openbare aanbestedingen en gaf ze aanzet tot openbare raadplegingen inzake niet-financiële rapportage.[13] Op 30 mei 2011, bij de voorstelling van Ruggie’s laatste rapport, complimenteerden EU vertegenwoordigers het ontwerp van VN Principes en werd er gesproken van een bijzonder duidelijk en gezaghebbend beleidsraamwerk. De EU gaf dan ook aan de mogelijkheden te zullen verkennen om haar eigen benadering en praktische invulling met betrekking tot de implementatie van de VN Principes verder te ontwikkelingen.
De Europese Commissie presenteerde op 25 oktober 2011 haar ‘Vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen’. Daarin definieerde de Commissie maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) als ‘de verantwoordelijkheid van bedrijven voor het effect dat ze op de samenleving hebben’.[14] Deze definitie verwees niet meer expliciet naar de vrijwillige aard van MVO, maar houdt in dat bedrijven wetgeving moeten naleven en collectieve arbeidsovereenkomsten tussen sociale partners moeten respecteren. Bedrijven dienen ook aandacht te besteden aan de integratie van mensenrechtenbelangen in hun bedrijfsactiviteiten en kernstrategieën in nauwe samenwerking met hun stakeholders. Het gebruik van de termen ‘verantwoordelijkheid’ en ‘effect’ suggereert dat de nieuwe definitie van MVO voortbouwt op de verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren, zoals deze in de VN Principes werd geïntroduceerd. MVO dient twee doeleinden; (1) het creëren van zoveel mogelijk gedeelde waarde voor eigenaren/aandeelhouders, andere stakeholders en de samenleving als geheel en (2) het opsporen, voorkomen en verminderen van mogelijke negatieve effecten.
Het doel om ‘zoveel mogelijk gedeelde waarde te creëren’ weerspiegelt het idee dat zowel economische en sociale waarden essentieel zijn om het succes van een bedrijf op lange termijn te waarborgen en gelijktijdig gunstige voorwaarden te creëren voor de samenleving.[15] De mededeling van de Commissie benadrukt ook het belang om nadelige effecten van bedrijven te identificeren. Dit brengt de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren binnen het bestek van MVO. De verwijzing naar ‘opsporen, voorkomen en verminderen’ toont aan dat de Europese Commissie inspiratie vond in het due diligence principe, zoals beschreven in de VN Principes. Dit laatste blijkt eveneens uit de bewoording dat bedrijven, met inbegrip van hun toeleveringsbedrijven, worden gestimuleerd tot ‘risk-based due diligence’.
De verantwoordelijkheid van bedrijven om negatieve effecten te verhelpen is daarentegen niet expliciet opgenomen in de EU definitie van MVO. Het wekt de indruk dat de EU in haar beleid meer de nadruk legt op de verantwoordelijkheid van bedrijven om te anticiperen op potentiële en daadwerkelijke betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen en minder op de aansprakelijkheid van bedrijven en de noodzaak op herstel.
Een agenda met actiepunten 2011-2014
De Europese Commissie integreerde de VN Principes in haar actieprogramma (2011-2014) om een betere coherentie in EU beleidsmaatregelen te bewerkstelligen. De Commissie stelde het doel voorop om ‘alle Europese bedrijven hun verantwoordelijkheid [te laten] nemen en de mensenrechten na te leven overeenkomstig de UN Guiding Principles’. De voornemens vooropgesteld door de Commissie met betrekking tot de implementatie van de VN Principes zijn inmiddels grotendeels gerealiseerd. In drie sectoren werden mensenrechtenrichtlijnen voor bedrijven ontwikkeld: ICT[16], olie en gas[17] en uitzendarbeid[18]. Ook publiceerde de Commissie in 2012 een gids voor midden- en kleinbedrijven (MKB’s) en vijf case studies.[19] Ten slotte verzocht de Commissie de EU lidstaten om nationale actieplannen te ontwikkelen inzake de toepassing van de VN Principes. De eerste actieplannen werden in 2013 door het Verenigd Koninkrijk en Nederland voorgesteld.
De actieplannen kennen, naast een reeks aan vrijwillige maatregelen, ook aanvullende regelgeving ter ondersteuning van de MVO doelstellingen. Regelgeving kan, als onderdeel van een slimme mix van beleidsmaatregelen, volgens de Commissie nuttig zijn om ‘de transparantie te bevorderen, marktprikkels voor maatschappelijk verantwoord ondernemen te creëren en de verantwoordingsplicht van bedrijven te waarborgen’.[20] Zo beloofde de Commissie wetswijzigingen door te voeren inzake sociale en ecologische informatieverplichtingen door bedrijven.[21] De Commissie stelde op 16 april 2013 haar ontwerprichtlijnen ter wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG voor, welke bepaalde grote vennootschappen verplichten om niet-financiële informatie, onder andere gerelateerd aan mensenrechten, en informatie inzake diversiteit op te nemen in hun jaarverslag.[22]
Een ander aspect van beleid van de Commissie focust op de overheidsopdrachten. In het kader van de herziening van de richtlijnen over overheidsopdrachten in 2011 werd de integratie van sociale en milieuoverwegingen vereenvoudigd.[23] Een korte toelichting van deze richtlijnen volgt ter illustratie van de betekenis van deze regelgeving in relatie tot de implementatie van de VN Principes.
De herziening van richtlijnen inzake overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten
De Commissie introduceerde de ontwerprichtlijnen overheidsopdrachten in december 2011. Na de goedkeuring door de Raad van de EU, werden deze ook op 15 januari 2014 door het Europees Parlement aanvaard. De modernisering van de regelgeving kadert in de realisatie van de Europa 2020 strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.[24]
De nieuwe richtlijnen staan toe dat Staten sociale overwegingen integreren in verschillende fases van een aanbestedingsprocedure, conform de principes van non-discriminatie, gelijke behandeling en transparantie.[25] Bij de gunning van een contract dienen inschrijvers te worden beoordeeld op basis van één criterium: ‘de economisch meest voordelige inschrijving’. Dit wordt bepaald op basis van prijs en kosten, door middel van een cost/effectiveness benadering, en mag een prijs-kwaliteitsratio bevatten. Het prijs-kwaliteitsratio kan echter worden bepaald op basis van sociale aspecten. Betreffende technische specificaties mogen overheidsdiensten, onder bepaalde voorwaarden,[26] de gewenste sociale kenmerken van diensten, leveringen of werken, dan wel de processen, productiemethoden of provisie daarvan, opstellen.[27] Overheidsdiensten mogen ook bepaalde sociale voorwaarden stellen aan de uitvoering van een contract, behoudens dat deze niet discriminerend zijn en bij het onderwerp van het contract aansluiten.[28]
De nieuwe richtlijnen bieden Staten de mogelijkheid om sociale overwegingen op te nemen als criteria bij het uitschrijven van overheidsopdrachten. Hoewel de bewoording meer expliciet is dan wat het geval was in de vorige richtlijnen, worden Staten nog steeds niet verplicht om dit te doen. De ‘economisch meest voordelige inschrijving’ wordt bepaald op basis van de best mogelijke prijs kwaliteitverhouding en hier is altijd een prijs- of kostenelement aan de orde. Overheidsdiensten kunnen nog steeds een contract gunnen aan een onderneming louter op basis van prijs- of kostencriteria,[29] doch wordt Staten meer ruimte geboden om zo’n eenzijdige evaluatie af te raden en zelfs de verbieden.[30] Daar waar de prijs en kosten vastliggen kunnen overheidsdiensten zich bij uitstek baseren op kwalitatieve criteria, inclusief sociale aspecten. Er dient echter altijd sprake te zijn van een verband tussen sociale criteria en het onderwerp van het contract. Dit betekent dat overheidsdiensten geen sociale criteria of condities kunnen stellen aan inschrijvers betreffende hun mensenrechtenbeleid in algemene zin. De nadruk in de richtlijnen ligt vooral op arbeidsrechten en niet op de bescherming van het gehele mensenrechtenspectrum. Overheidsdiensten dienen bijvoorbeeld een inschrijver uit te sluiten van deelname als diens inschrijving abnormaal laag is als gevolg van inbreuk op sociale verplichtingen, collectieve overeenkomsten en internationale verdragen. De bedoelde verdragen zijn deze afgesloten in het kader van de Internationale Arbeidsorganisatie, niet de algemene internationale mensenrechtenverdragen. Ten slotte bevatten de nieuwe richtlijnen geen rechtstreekse verwijzing naar mensenrechten.
De benadering van Ruggie was er vooral op gericht om de systemische problemen die ten grondslag liggen aan governance gaps aan te pakken. Het raamwerk en de VN Principes maken duidelijk hoe verschillende actoren voortaan anders dienen te opereren om zo, de krachten te bundelen. De betere coherentie en een nieuwe sociale dynamiek zou op lange termijn op grote schaal verandering moeten teweeg brengen. Ruggie richtte de aandacht op nieuwe en universele, maar niet juridisch bindende, normen inzake de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren. De goedkeuring door de Mensenrechtenraad zorgde op haar beurt voor een bepaalde mate van legitimiteit en gezag. Door de afwezigheid van due diligence regelgeving en het niet bestaan van sancties, blijft deze verantwoordelijkheid echter nog te vrijblijvend. Binnen de EU context is het nog maar de vraag of, onder de nieuwe EU richtlijnen, Staten daadwerkelijk bedrijven zullen kunnen aanzetten om meer verantwoordelijkheid te nemen inzake mensenrechten. Door de afwezigheid van sancties en sterk ontwikkelde klachtenmechanismen, blijken de VN Principes vooralsnog weinig vat te hebben op zogenaamde corporate laggards. Voor individuen en groepen die hiervan het slachtoffer worden bieden de VN Principes dan ook nog onvoldoende soelaas.
[2] J Ruggie, 2013, Just Business, Multinational Corporations and Human Rights, Norton & Company: New York, xx.
[3] Human Rights Council, Guiding Principles on Business and Human Rights: Implementing the United Nations “Protect, Respect and Remedy” Framework, 17th Session, 21 maart 2011, A/HRC/17/31 (2011), http://www.business-humanrights.org/media/documents/ruggie/ruggie-guiding-principles-21-mar-2011.pdf
[4] Human Rights Council, Protect, Respect and Remedy: a Framework for Business and Human Rights, 8th session, 7 april 2008, A/HRC/8/5 (2008), http://daccess-dds-ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/G08/128/61/PDF/G0812861.pdf?OpenElement
[5] Commission on Human Rights, Interim Report of the Special Representative to the Secretary-General on the Issue of Human Rights and Transnational Corporations and Other Business Enterprises, 22 februari 2006, U.N. Doc. E/CN.4/2006/97 (2006), 20.
[6] UN Sub-Commission on the Promotion and Protection of Human Rights, Norms on the responsibilities of transnational corporations and other business enterprises with regard to human rights, 55th session, 26 augustus 2003, E/CN.4/Sub.2/2003/12/Rev.2. (2003)
[7] Human Rights Watch, UN Human Rights Council: Weak Stance on Business Standards, 16 juni 2011, http://www.hrw.org/news/2011/06/16/un-human-rights-council-weak-stance-business-standards
[8] Surya Deva, 2013, Treating human rights lightly: a critique of the consensus rhetoric and the language employed by the Guiding Principles, in Deva S. en Bilchitz D., Human Rights Obligations of Business, Beyond the Corporate Responsibility to Respect?, Cambridge University Press: Cambridge
[9] Id., p. 87
[10] Joint Civil Society Statement on the draft Guiding Principles on Business and Human Rights, januari 2011, http://www.cesr.org/downloads/Joint%20Statement%20on%20UN%20Respect%20Protect%20Remedy.pdf.
[11] M van Opijnen, J Oldenziel, 2011, Responsible Supply Chain Management Potential Success Factors and Challenges for Addressing Prevailing Human Rights and Other CSR Issues in Supply Chains of EU-Based Companies, http://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=en&catId=89&newsId=1014&furtherNews=yes.
[12] European Commission, 2010, Buying Social a Guide to Taking Account of Social Considerations in Public Procurement, http://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=en&catId=89&newsId=978&furtherNews=yes.
[13] European Commission, 2011, Summary Report of the Responses Received to the Public Consultation on Disclosure of Non-Financial Information by Companies, http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/docs/2010/non-financial_reporting/summary_report_en.pdf
[14] European Commission, 2011, Communication A Renewed EU Strategy 2011-2014 for Corporate Social Responsibility, 25 October 2011, COM(2011) 681 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0681:FIN:EN:PDF, p.6
[15] ME Porter & MR Kramer, `Creating Shared Value’ (2011) 89 Harvard Business Review 1-2, 62-77.
[16] European Commission, ICT Sector Guide on Implementing the UN Guiding Principles on Business and Human Rights, http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sustainable-business/files/csr-sme/csr-ict-hr-business_en.pdf
[17] European Commission, Oil and Gas Sector Guide on Implementing the UN Guiding Principles on Business and Human Rights, http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sustainable-business/files/csr-sme/csr-oag-hr-business_en.pdf
[18] European Commission, Employment & Recruitment Agencies Sector Guide on Implementing the UN Guiding Principles on Business and Human Rights, http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sustainable-business/files/csr-sme/csr-era-hr-business_en.pdf
[19] European Commission, My business and human rights A guide to human rights for small and medium-sized enterprises, http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sustainable-business/files/csr-sme/human-rights-sme-guide-final_en.pdf
[20] European Commission, 2011, Communication A Renewed EU Strategy 2011-2014 for Corporate Social Responsibility, 25 oktober 2011, COM(2011) 681, http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0681:FIN:EN:PDF, p.11.
[21] Id., p.13.
[22] European Commission Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council amending Council Directives 78/660/EEC and 83/349/ECC as regards disclosure of non-financial information and diversity information by certain large companies and groups, 16 april 2013, COM(2013) 207.
[23] European Commission, 2011, Communication A Renewed EU Strategy 2011-2014 for Corporate Social Responsibility, 25 oktober 2011, COM(2011) 681, http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0681:FIN:EN:PDF, p.11.
[24] European Commission, Green paper on the modernisation of EU public procurement policy Towards a more efficient European Procurement Market, 27 januari 2011, COM(2011) 15.
[25] European Parliament, 2014, Position of the European Parliament adopted at first reading on 15 January 2014 with a view to the adoption of Directive 2014/…/EU of the European Parliament and of the Council on public procurement and repealing Directive 2004/18/EC), Art. 18.1.
[26] Id. Art. 42.1.
[27] Id. Art. 42.
[28] Id. Art. 70.
[29] Id. Dit is ondanks dat de criteria van ‘price-only’ dat voorheen als tweede gunningscriteria fungeerde, niet in de nieuwe Richtlijnen terugkomt.
[30] Id. Recital 90.