Wereldbeeld 2016 / jg. 40 / nr. 180 / Vrede & Veiligheid, Mensenrechten
Menu
Artikel 3 van 6

Afrikaans verzet tegen het Internationaal Strafhof: is de internationale rechtvaardigheid in gevaar?

Luca Ferro

Het internationaal strafrecht in 2016: Tussen annus mirabilis en annus horribilis

De internationale strafrechtelijke tribunalen boekten het afgelopen jaar diverse grote successen in de strijd voor internationale rechtvaardigheid en tegen straffeloosheid, al waren er eveneens enkele tegenslagen.

Zo kon het Joegoeslaviëtribunaal op 24 maart 2016 uitpakken met de veroordeling van Radovan Karadžić tot 40 jaar gevangenisstraf in eerste aanleg. [1] Karadžić, de voormalige President van de Republika Srpska – een deelentiteit van de staat Bosnië en Herzegovina – en opperbevelhebber van het leger, werd schuldig bevonden aan het orkestreren van de Srebrenica-genocide in de zomer van 1995 en een rist andere misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden. Precies één week later volgde echter de spectaculaire vrijspraak van de Servische politicus en professor Vojislav Šešelj voor hetzelfde tribunaal, na een proces dat meer dan tien jaar duurde. [2] Hoewel Šešelj ervan beschuldigd werd internationale misdaden te plegen in zijn streven naar een etnisch homogeen ‘Groot-Servië’, en hoewel de beroepsprocedure nog lopende is, zetelt hij tegenwoordig opnieuw in het Servisch parlement.

Daarnaast veroordeelde het Internationaal Strafhof (‘ISH’, ‘Strafhof’, of ‘Hof’) Jean-Pierre Bemba op 21 juni tot 18 jaar gevangenisstraf voor twee misdaden tegen de mensheid (moord en verkrachting) en drie oorlogsmisdaden (moord, verkrachting, en plundering) gepleegd in de Centraal-Afrikaanse Republiek. [3] Bemba was strafrechtelijk aansprakelijk als militaire bevelhebber van de eigenlijke daders, leden van de zogenaamde Mouvement de Libération de Congo. Tijdens het proces beging Bemba daarenboven – samen met twee leden van zijn juridisch team, een Congolees parlementslid en een potentiële getuige voor de verdediging – verscheidene misdrijven tegen de rechtsbedeling. Zo voerde hij onder meer valse bewijzen aan, en bewerkstelligde hij valse getuigenverklaringen. Op 19 oktober volgde ook voor deze feiten een veroordeling door het Internationaal Strafhof. [IV]

Ten slotte werd op 27 september ook de zaak tegen Ahmed Al Faqi Al Mahdi voor het Strafhof afgerond. Al Mahdi werd schuldig bevonden aan het aanvallen van religieuze en historische gebouwen in Timboektoe (Mali) ten tijde van het niet-internationaal gewapend conflict tussen de Malinese overheid en de gewapende groeperingen Ansar Eddine en Al-Qaeda in the Islamic Maghreb. Dergelijke aanvallen op cultureel erfgoed kwalificeren als een oorlogsmisdaad, en leverden Al Mahdi een gevangenisstraf van 9 jaar op. Deze relatief lage straf was mede ingegeven door Al Mahdi’s schuldbekentenis en spijtbetuigingen. [5]

Naast deze spraakmakende arresten werd op 26 juni een belangrijke mijlpaal bereikt: Palestina was namelijk de 30ste staat die de Kampala-amendementen, met betrekking tot de misdaad van agressie, ratificeerde. [6] Dat is (technisch) van groot belang, aangezien het één van twee voorafgaande voorwaarden uitmaakt voor de uitoefening van rechtsmacht door het Internationaal Strafhof over die misdaad (de andere voorwaarde zijnde een positief besluit daartoe genomen na 1 januari 2017 door een tweederdemeerderheid van alle verdragspartijen). [7] De effectieve uitoefening van rechtsmacht door het Internationaal Strafhof over het kwartet van internationale kernmisdrijven (genocide, misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden én agressie) is dus aanzienlijk dichterbij gekomen.

Ondanks deze successen pakken donkere wolken zich momenteel samen boven het Strafhof, nu drie Afrikaanse staten officieel de procedure voor terugtrekking uit het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (‘Statuut’ of ‘SvR’) hebben ingezet. Het betreft Zuid-Afrika (19 oktober), Burundi (27 oktober) en Gambia (10 november). [VIII] Deze procedure wordt uiteengezet in artikel 127 van het Statuut:

1. Een Staat die Partij is kan zich bij schriftelijke kennisgeving gericht aan de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties terugtrekken uit dit Statuut. De terugtrekking treedt in werking een jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving, tenzij daarin een latere datum is bepaald.

2. Een staat wordt niet vanwege zijn terugtrekking ontslagen van de verplichtingen voortvloeiend uit dit Statuut wanneer hij bij het Statuut was, met inbegrip van alle financiële verplichtingen die kunnen zijn ontstaan. Zijn terugtrekking mag geen nadelige invloed hebben op de medewerking met het Hof bij strafrechtelijk onderzoek en rechtspleging in verband waarmee de staat die zich terugtrekt de plicht had mee te werken en die waren aangevat vóór de datum waarop de terugtrekking in werking trad, noch mag de terugtrekking op enigerlei wijze afbreuk doen aan de voortzetting van de behandeling van een zaak die het Hof reeds vóór de datum waarop de terugtrekking van kracht werd, in behandeling had.

Aangezien de toetreding tot het Statuut van Rome een soevereine keuze is voor iedere staat, kan iedere staat bijgevolg even vrij beslissen om zich later terug te trekken. Nochtans ontneemt zo’n terugtrekking het Hof de rechtsmacht niet over reeds lopende onderzoeken en rechtsplegingen, wat veruitwendigd is in het hierboven geciteerde artikel 127(2).

Deze bijdrage voor Wereldbeeld poogt het Afrikaanse verzet tegen het Internationaal Strafhof te contextualiseren door enerzijds de verklaringen van de drie rebellerende staten te bestuderen en anderzijds de troebele relatie tussen de Afrikaanse Unie (AU) en het Hof onder de loep te nemen.

Onderzoek naar de motieven voor terugtrekking: actie-reactie

Tussen 16 en 24 november 2016 vond de Fifteenth Session of the Assembly of States Parties (‘ASP15’) plaats in het World Forum in Den Haag (Nederland), oftewel de jaarlijkse bijeenkomst van alle verdragspartijen bij het Statuut van Rome. Tijdens het algemeen debat gaven hooggeplaatste ambtenaren van Zuid-Afrika en Burundi verdere duiding bij de betreurde beslissing van hun land.

Zo verwees de Zuid-Afrikaanse Minister van Justitie, Michael Masutha, tijdens zijn toespraak naar de conflicterende verplichtingen onder het internationaal gewoonterecht (omtrent de immuniteit van buitenlandse Staatshoofden) enerzijds en verplichtingen onder het Statuut van Rome (omtrent de tenuitvoerlegging van aanhoudingsbevelen van het Hof) anderzijds. [IX] Dit was een rechtstreekse verwijzing naar een incident in juni 2015, waarbij de Zuid-Afrikaanse overheid weigerde om de Soedanese President Omar Al Bashir op te pakken tijdens zijn deelname aan een top van de Afrikaanse Unie in Johannesburg, hoewel Al Bashir gezocht wordt door het Hof voor vijf misdaden tegen de mensheid, twee oorlogsmisdaden en drie gevallen van genocide die zouden zijn gepleegd in Darfoer. Nog volgens de Minister kaderde dit specifieke normconflict in een bredere context, met name de klassieke ‘tegenstelling’ tussen vrede en rechtvaardigheid: “It is a reality that, in an imperfect world, we cannot apply international law with an idealistic view striving only to achieve justice and accountability, leaving aside the immediate objectives of attaining peace, security and stability.” [10] Ten slotte haalde de Minister een gangbare kritiek aan op het optreden van het Strafhof: de focus op vervolgingen in Afrikaanse staten, en dit ondanks een overvloed aan bewijzen van internationale misdaden die gepleegd werden door staatsonderdanen uit andere continenten.

Het is vooral dit laatste argument waarop ook Gambia zich leek te baseren voor haar terugtrekking. De Gambiaanse Minister van Informatie, Sheriff Bojang, beweerde het volgende tijdens een uitzending op de staatstelevisie: “[Withdrawal from the Rome Statute] is warranted by the fact that the ICC, despite being called the International Criminal Court, is in fact an International Caucasian Court for the persecution and humiliation of people of colour, especially Africans.” [11] Hiermee echode hij de beruchte uitspraak van Hailemariam Dessalegn, de Ethiopische Eerste Minister, die in 2013 verklaarde dat het project voor internationale rechtvaardigheid ontaard was in “some kind of race-hunting”. [12] Toch is met de onverwachte verkiezingsoverwinning van Adam Barrow op 2 december de Gambiaanse terugtrekking uit het Statuut van Rome heel wat onwaarschijnlijker geworden. Barrow verklaarde namelijk dat Gambia als kleine staat niet geïsoleerd mag achterblijven op het internationaal toneel en, derhalve, het Internationaal Strafhof niet zou verlaten. [13]

In het geval van Burundi, ten slotte, speelden (klaarblijkelijk) ietwat andere overwegingen een rol. De verklaring van Vestine Nahimana, de Permanente Vertegenwoordiger van Burundi bij de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens, tijdens de ASP15 focuste op de naar eigen zeggen onherstelbare aantasting van het complementariteitsbeginsel (zie: artikel 17 SvR). Op 25 april 2016 opende Fatou Bensouda, de Openbare Aanklager van het Hof, een voorbereidend onderzoek (preliminary examination) in Burundi naar mogelijke daden van moord, gevangenneming, foltering, verkrachting, en gedwongen verdwijning in de nasleep van de omstreden herverkiezing van President Pierre Nkurunziza, precies één jaar voordien. Nahimana fulmineerde in het bijzonder tegen het ontvangen van voortvluchtige Burundezen door het Parket van de Aanklager, en het in overweging nemen van door hen aangedragen informatie. Zij stelde dat “[m]embership under these circumstances became a serious affront to peace and national cohesion, national sovereignty, [Burundi’s] national dignity and the dignity of African victims of selective and discriminatory justice peoples”. [14]

Een reactie op deze ontwikkelingen kon onmogelijk uitblijven. Allereerst sprak een reeks Afrikaanse staten haar expliciete steun uit voor het Internationaal Strafhof, waardoor de vrees voor het domino-effect aanzienlijk getemperd werd. [15] De Senegalese voorzitter van de ASP15, Sidiki Kaba, gaf daarenboven aan dat hij zich bewust was van de negatieve perceptie van het Internationaal Strafhof in bepaalde Afrikaanse landen, en stelde de criticasters enigszins gerust met de mededeling dat hun boodschap was aangekomen. Daarentegen wees hij iedere tegenstelling tussen vrede en rechtvaardigheid resoluut af: “Le lien entre la paix et la justice c’est fondamentalement un lien qui ne doit pas être un lien conflictuel, un lien d’incompatibilité mais un lien de compatibilité. Là où il n’y a pas de paix il n’y a pas de justice. Là où il n’y a pas de justice c’est le chemin évidemment de l’absence de paix.” [16] Tenslotte haalde de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Zeid Ra’ad Al Hussein, snoeihard uit naar de weerspannige staten die, volgens hem, louter de eigen leiders uit de wind wilden zetten. [17]

Het Internationaal Strafhof en de relatie met de Afrikaanse Unie

Het is allesbehalve toeval dat de push-back tegen het Internationaal Strafhof geleid wordt door staten uit Afrika. De relatie tussen het Internationaal Strafhof en de Afrikaanse Unie is namelijk ernstig vertroebeld, ingegeven door de perceptie dat het Hof voornamelijk (of zelfs uitsluitend) Afrikanen viseert. De aanleiding om het verzet een niveau hoger te schakelen was het (eerste) aanhoudingsbevel tegen Al Bashir op 4 maart 2009. De AU besloot enkele maanden later dat geen van haar lidstaten aan de uitvoering van dat bevel zou meewerken. Dit plaatste staten die lid waren van zowel de Afrikaanse Unie als het Internationaal Strafhof in een lastig parket. [18] De verstandhouding ging verder achteruit na de verkiezing van Uhuru Kenyatta en William Ruto tot (respectievelijk) President en Vicepresident van Kenia in april 2013, aangezien tegen beide mannen reeds een onderzoek was geopend bij het Hof, en dit voor vermeende misdaden tegen de mensheid tijdens post-verkiezingsgeweld in het land in 2007/8. Ondanks het uitgesproken verzet werd dus eens te meer een zetelend staatshoofd uit een Afrikaans land naar Den Haag ontboden.

Op het eerste gezicht lijkt die anti-Afrika perceptie steek te houden. Van de tien lopende onderzoeken (situations under investigation), vinden er negen plaats op het Afrikaanse continent, terwijl het eerste niet-Afrikaans onderzoek – in Georgië – slechts begin dit jaar geopend werd. Alle beklaagden voor het Internationaal Strafhof, en a fortiori alle veroordeelde individuen, hebben de nationaliteit van een staat uit Afrika. Daarenboven werden de situaties in Libië en Darfoer (Soedan) door de VN-Veiligheidsraad doorverwezen naar het Internationaal Strafhof, terwijl dat (tot op heden) niet gebeurde voor de situatie in Syrië. Meer algemeen lijdt het geen twijfel dat de focus van het Hof inderdaad ligt op staten uit de grootste regionale groep verdragspartijen, en dat terwijl verscheidene wereldmachten het Statuut niet eens ratificeerden (e.g., de Verenigde Staten, Rusland, China, Turkije, en Israël).

Bij nader inzien, daarentegen, blijken deze argumenten slechts ten dele te kloppen. Niet meer dan één van de negen lopende onderzoeken in Afrika werd door de Openbare Aanklager uit eigen beweging (proprio motu) ingesteld. Zes situaties werden doorverwezen door de overheid zelf (zogenaamde ‘self-referrals’), de twee overige door de VN-Veiligheidsraad. Indien een overheid dus aan het Parket van de Openbare Aanklager vraagt om de leiding te nemen ten aanzien van vervolgingen voor internationale misdaden op het grondgebied van die staat, kan dat moeilijk als een schending van het complementariteitsbeginsel worden opgevat. Daarnaast lopen bij het Hof eveneens tien voorbereidende onderzoeken in alle uithoeken van de wereld, zo bijvoorbeeld in Afghanistan, Colombia, Irak (voor vermeende misdaden door Britse onderdanen), Palestina, en Oekraïne. Ten slotte is het best mogelijk dat de aangifte van situaties door de VN-Veiligheidsraad niet op volstrekt consistente en transparante wijze gebeurt. De Veiligheidsraad is immers een politiek orgaan, waarbij de vijf ‘overwinnaars’ van Wereldoorlog II bovendien een vetorecht genieten. Zo hebben Rusland en China meerdere VN-resoluties over Syrië tegengehouden, in het bijzonder een ontwerpresolutie die het Internationaal Strafhof rechtsmacht zou hebben verleend. [19] Ook dat valt moeilijk aan het Hof toe te schrijven.

Sommige auteurs nuanceren deze ‘harde’ feiten echter op overtuigende wijze, en argumenteren dat het initiële, Afrikaanse ‘enthousiasme’ voor het Internationaal Strafhof op zijn minst gedeeltelijk te verklaren is door onrechtstreekse druk van Westerse staten. Uit het feit dat zij met 34 verdragspartijen de grootste regionale groep vormen, valt met andere woorden betrekkelijk weinig af te leiden. Ook het veelgebruikte argument dat een gebrekkig Hof, met een beperkte geografische spreiding van activiteiten, altijd beter is dan geen Hof, wordt onderuitgehaald met het volgende gedachte-experiment: zou men een nationaal strafrechtsysteem dat de facto enkel verdachten van een bepaalde huidskleur of afkomst zou vervolgen, even hartstochtelijk verdedigen? [20]

Andere auteurs wijzen daarentegen op de hypocriete houding van de critici, aangezien het verzet pas écht op gang kwam toen ook nog zetelende Afrikaanse regeringsleiders het voorwerp van onderzoek begonnen uit te maken, in tegenstelling tot rebellenleiders of voormalige toppolitici. [21] Die laatste vaststelling wordt gesteund door de Keniaanse aanval (op aangeven van de Afrikaanse Unie) op artikel 27 van het Statuut van Rome, dat bepaalt dat de officiële hoedanigheid van een beklaagde – en de daaraan verbonden immuniteit – geen beletsel vormt voor de uitoefening van rechtsmacht door het Hof. [22] Het is daarenboven niet toevallig dat in 2014 een voorstel werd goedgekeurd om de rechtsmacht ratione materiae van de African Court of Justice and Human Rights uit te breiden naar internationale misdaden, weliswaar met dien verstande dat hooggeplaatste staatsambtenaren immuniteit genieten. [23] Ook het verzet van Burundi past in dat plaatje, omdat in hoofdzaak de daden van regeringstroepen – onder bevel van de President en diens entourage – onderzocht worden. Zo vallen de maskers enigszins af.

Conclusie

De ietwat provocerende vraag in de titel van deze bijdrage moet om twee redenen ontkennend worden beantwoord. Enerzijds lijkt het erop dat de uittocht van Afrikaanse verdragspartijen enigszins gestelpt is, en met een mogelijke intrekking van de Gambiaanse terugtrekking lijkt de schade al bij al beperkt. Zowel het Hof als Zuid-Afrika hielden de deur overigens op een kier voor eventuele verzoening: “President Fernández reiterated the Court’s readiness to facilitate constructive dialogue and participate in this dialogue within the confines of its mandate as a judicial institution. Minister Masutha emphasised South Africa’s willingness to continue engaging with the Court, as well as with the Assembly of States Parties to the Rome Statute.” [24] Sterker nog, de ratificatie van de Kampala-amendementen door meer dan 30 staten en het Statuut van Rome door El Salvador bewijzen dat de slagkracht van het Internationaal Strafhof standhoudt. Echter, bijkomende inspanningen blijven noodzakelijk om twijfelende staten aan boord te houden. Zo verwees de Keniaanse President op 12 december naar twee parlementaire moties om terug te trekken uit het Statuut van Rome en verklaarde: “We have sought the changes that will align the ICC to respect for national sovereignty. Those changes have not been forthcoming. We will therefore need to give serious thought to our membership.” [25]

Anderzijds is het duidelijk dat het verzet vanuit sommige Afrikaanse landen niet (uitsluitend) gestoeld is op principiële redenen, maar (voornamelijk) voortvloeit uit politieke overwegingen. Er moet dus werk gemaakt worden van een betere geografische spreiding van de werkzaamheden van het Hof om aan een deel van die verzuchtingen tegemoet te komen, en blijvend worden ingezet op globaal lidmaatschap bij het Statuut van Rome. Echter, ieder voorstel tot aanpassing van het fundamentele principe dat de officiële hoedanigheid van een verdachte volstrekt irrelevant is voor de beslissing om een strafrechtelijk onderzoek te openen naar vermeende internationale misdaden moet principieel worden afgewezen.

Tot slot nog dit: op 14 november bracht het de Openbare Aanklager haar jaarlijks rapport uit met betrekking tot de voorbereidende onderzoeken. [26] De op handen zijnde afronding van het onderzoek naar vermeende internationale misdaden in Afghanistan (waarbij onder meer Amerikaanse staatsburgers in het vizier komen voor strafrechtelijke vervolging) en de mogelijke heropening van het onderzoek naar de onderschepping van een scheepskonvooi voor de Gaza-kust (waarbij het Israëlisch defensieleger geviseerd wordt) zouden aan vele van de internationale verzuchtingen tegemoet kunnen komen.

 

__________________________

Noten

[1] ICTY, TC, Public redacted version of judgment issued on 24 March 2016 (Prosecutor v. Radovan Karadžić), IT-95-5/18-T, 24 March 2016.

[2] ICTY, TC III, Judgment (Prosecutor v. Vojislav Šešelj), IT-03-67-T, 31 March 2016.

[3] ICC, TC III, Judgment pursuant to Article 74 of the Statute (Prosecutor v. Jean-Pierre Bemba), ICC-01/05-01/08-3343, 21 March 2016; ICC, TC III, Decision on Sentence pursuant to Article 76 of the Statute (Prosecutor v. Jean-Pierre Bemba), ICC-01/05-01/08-3399, 21 June 2016.

[4] ICC, TC VII, Judgment pursuant to Article 74 of the Statute (Prosecutor v. Jean-Pierre Bemba Gombo, Aimé Kilolo Musamba, Jean-Jacques Mangenda Kabongo, Fidèle Babala Wandu and Narcisse Narido), ICC-01/05-01/13-1989-Red, 19 October 2016. Beide uitspraken gebeurden in eerste aanleg en zijn, bijgevolg, nog niet definitief.

[5] ICC, TC VIII, Judgment and Sentence (Prosecutor v. Ahmad Al Faqi Al Mahdi), ICC-01/12-01/15-171, 27 September 2016.

[6] ‘State of Palestine becomes the thirtieth State to ratify the Kampala amendments on the crime of aggression’, International Criminal Court – News, 29 juni 2016, www.icc-cpi.int/Pages/item.aspx?name=pr1225.

[7] Zie artikel 15bis(2) en (3) van het Statuut van Rome.

[8] Zie: https://treaties.un.org/Pages/showDetails.aspx?objid=0800000280025774.

[9] In essentie komt dit neer op de gespannen verhouding tussen artikels 27(2) en 98(1) van het Statuut van Rome. Zie voor twee uitgesproken (en tegengestelde) meningen in dit verband: D. AKANDE, ‘ICC Issues Detailed Decision on Bashir’s Immunity (… At long Last …) But Gets the Law Wrong’, EJIL: Talk!, 15 December 2011, www.ejiltalk.org/icc-issues-detailed-decision-on-bashir%E2%80%99s-immunity-at-long-last-but-gets-the-law-wrong/; P. GAETA, ‘The ICC Changes Its Mind on the Immunity from Arrest of President Al Bashir, But It Is Wrong Again’, Opinio Juris, 23 April 2014, http://opiniojuris.org/2014/04/23/guest-post-icc-changes-mind-immunity-arrest-president-al-bashir-wrong/.

[10] Statement by the Republic of South Africa at the Fifteenth Meeting of the Assembly of States Parties of the International Criminal Court, https://asp.icc-cpi.int/iccdocs/asp_docs/ASP15/GenDeba/ICC-ASP15-GenDeba-SouthAfrica-ENG.pdf.

[11] J. BAVIER, ‘Gambia Announces Withdrawal from International Criminal Court’, Reuters, 26 oktober 2016, www.reuters.com/article/us-gambia-icc-idUSKCN12P335.

[12] R. LOUGH, ‘Ethiopian Leader Accuses International Court of Racial Bias’, Reuters, 27 mei 2013, www.reuters.com/article/us-africa-icc-idUSBRE94Q0F620130527.

[13] A. KRIESCH, ‘The Gambia’s New President: “We Will Not Leave the ICC”’, Deutsche Welle, 5 december 2016, www.dw.com/en/the-gambias-new-president-we-will-not-leave-the-icc/a-36639735.

[14] Statement by Burundi at the Fifteenth Meeting of the Assembly of States Parties of the International Criminal Court, https://asp.icc-cpi.int/iccdocs/asp_docs/ASP15/GenDeba/ICC-ASP15-GenDeba-Burundi-ENG.pdf.

[15] E. KEPPLER, ‘African Members Reaffirm Support at International Criminal Court Meeting’, Human Rights Watch, 17 november 2016, www.hrw.org/news/2016/11/17/african-members-reaffirm-support-international-criminal-court-meeting.

[16] Statement by the President at the Fifteenth Meeting of the Assembly of States Parties of the International Criminal Court, 18 november 2016, https://asp.icc-cpi.int/iccdocs/asp_docs/ASP15/ASP15-OpenBureauMeeting-Statement-PASP-FRA.pdf.

[17] Statement by the United Nations High Commissioner for Human Rights at the Fifteenth Meeting of the Assembly of States Parties of the International Criminal Court, 16 november 2016, https://asp.icc-cpi.int/iccdocs/asp_docs/ASP15/ASP15-Opening-Statement-HCHR-ENG.pdf.

[18] African Union, Thirteenth Ordinary Session 1-3 July 2009 (Sirte, Libya), Decision on the Report of the Commission on the Meeting of African States Parties to the Rome Statute of the International Criminal Tribunal (ICC), Doc. Assembly/AU/13(XIII).

[19] ‘Referral of Syria to International Cirminal Court Fails as Negative Votes Prevent Security Council from Adopting Draft Resolution’, UN News Centre, 22 mei 2014, www.un.org/press/en/2014/sc11407.doc.htm.

[20] Zie, in het bijzonder: T. KREVER, ‘Africa in the Dock: On ICC Bias’, Critical Legal Thinking, 30 oktober 2016, http://criticallegalthinking.com/2016/10/30/africa-in-the-dock-icc-bias/.

[21] M. VENTURA en A. BLEEKER, ‘Universal Jurisdiction, African Perceptions of the International Criminal Court and the New AU Protocol on Amendments tot he Protocol on the Statute of the African Court of Justice and Human Rights’ in E. ANKUMAH (ed.), The International Criminal Court and Africa: One Decade On (Intersentia, 2016), pp. 441-460.

[22] Report of the Working Group on Amendments, Thirteenth Meeting of the Assembly of States Parties of the International Criminal Court, ICC-ASP/13/31, 7 december 2014, https://asp.icc-cpi.int/iccdocs/asp_docs/ASP13/ICC-ASP-13-31-ENG.pdf, p. 16; African Union, Extraordinary Session 12 October 2013 (Addis Ababa, Ethiopia), Decision on Africa’s Relationship with the International Criminal Court (ICC), Doc. Ext/Assembly/AU/Dec.1(Oct.2013), para. 10(vi).
Art. 46(A) of the Protocol on Amendments to the Protocol on the Statute of the African Court of Justice and Human Rights, 27 juni 2014, www.au.int/en/treaties/protocol-amendments-protocol-statute-african-court-justice-and-human-rights.

[23] ‘Minister of Justice of South Africa visits the International Criminal Court, meets with Court President’, International Criminal Court – News, 18 november 2016, www.icc-cpi.int/Pages/item.aspx?name=PR1256.

[24] Kenia, Officiële Verklaringen en Speeches, 12 december 2016, www.president.go.ke/2016/12/12/speech-by-his-excellency-hon-uhuru-kenyatta-c-g-h-president-of-the-republic-of-kenya-and-commander-in-chief-of-the-defence-forces-during-the-2016-jamhuri-day-celebrations-at-nyayo-national-stadiu/.
Office of the Prosecutor, Report on Preliminary Examination Activities 2016, 14 november 2016, www.icc-cpi.int/iccdocs/otp/161114-otp-rep-PE_ENG.pdf.

Auteur

  • Luca Ferro
    Luca Ferro is doctoraatstudent en in die hoedanigheid lid van het Ghent Rolin-Jaequemyns International Law Institute (GRILI) aan de Universiteit Gent. Zijn onderzoek is gericht op de steun vanwege derde staten aan partijen bij een niet-internationaal gewapend conflict en de regulering daarvan door het internationaal publiekrecht.

Deel dit item

Druk artikel af