Wereldbeeld 2016 / jg. 40 / nr. 180 / Mensenrechten
Menu
Artikel 2 van 6

Het proces ter versterking van de VN verdragsorganen: de eerste stap naar een duurzame oplossing?

Veronique Joosten

Artikel d.d. 2 oktober 2016

De ad hoc ontwikkeling van mensenrechtenverdragen in het kader van de Verenigde Naties (hierna: VN) en de toezichtmechanismen die toezien op de naleving van deze verdragen, de zogeheten verdragsorganen, zorgden voor een systeemcrisis: de verdragsorganen bleven overeind dankzij het feit dat een overgrote meerderheid van verdragspartijen hun rapporteringsverplichtingen niet vervulden, hetgeen onaanvaardbaar en onhoudbaar is. Om deze uitdaging het hoofd te bieden startte de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (hierna: Hoge Commissaris) in 2009 een consultatieproces ter versterking van de verdragsorganen dat resulteerde in een baanbrekend rapport. Naast een analyse van de uitdagingen, reikt dit rapport een reeks, vaak verregaande oplossingen aan. Na twee jaren van moeizame onderhandelingen nam de Algemene Vergadering, met de adoptie van resolutie 68/268, een aantal, doch niet alle van deze voorstellen over en dan nog vaak in sterk afgezwakte versie. Na een korte schets van de ad hoc ontwikkeling van de toezichtmechanismen en de ermee verbonden systeemcrisis, geeft deze bijdrage de grote lijnen weer van – het resultaat van – het proces ter versterking van de verdragsorganen en van de resterende uitdagingen.

De VN en mensenrechten

Door de gruwel van de Tweede Wereldoorlog stond de bescherming van mensenrechten hoog op de internationale agenda ten tijde van de oprichting van de VN. Zo hecht het Handvest, de oprichtingsakte van de VN, veel belang aan de eerbiediging van de mensenrechten, maar geeft het een definitie noch een opsomming van deze rechten. Het opstellen van een Universele Verklaring van de Rechten van de Mens was daarom het eerste initiatief van de VN op het vlak van mensenrechten. Op 10 december 1948 proclameerde de Algemene Vergadering de Universele Verklaring als ‘het gemeenschappelijk door alle volkeren en alle naties te bereiken ideaal’. De Universele Verklaring is geen bindend verdrag, maar is als een gezaghebbende interpretatie van de mensenrechtenbepalingen in het Handvest wel van groot moreel en politiek belang. Ze vormt de hoeksteen van het hedendaagse internationale recht inzake de bescherming van mensenrechten. Maar de naleving van de Verklaring werd niet aan een toezichtmechanisme onderworpen.

UN Photo 182920

Ad hoc totstandkoming van mensenrechtenverdragen

De verdere explicitering van de rechten en vrijheden in de Universele Verklaring gebeurde in een aantal internationale en regionale verdragen, die telkens wel een eigen toezichtmechanisme voorzagen. In de schoot van de VN kwamen doorheen de jaren verschillende verdragen ter bescherming van de mensenrechten tot stand. Het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van Alle Vormen van Rassendiscriminatie was het eerste verdrag dat het levenslicht zag in 1965. Eén jaar later werd de laatste hand gelegd aan het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten. Later volgden het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen (1979), het Internationaal Verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing (hierna: Folterverdrag) (1984), het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989), het Internationaal Verdrag inzake de Bescherming van de Rechten van Migrerende Werknemers en hun Gezinsleden (1990), het Internationaal Verdrag inzake de Bescherming van alle Personen tegen Gedwongen Verdwijningen (2006), en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (2006).

De bepalingen van deze verdragen zijn uiteraard enkel bindend voor de lidstaten die er partij bij worden. Alle inwoners van een verdragsstaat of alle personen die aan de wetgeving van die staat zijn onderworpen, genieten dan, zonder onderscheid, alle rechten die in de verdragen worden vermeld. Het aantal ratificaties is in de loop der jaren gestaag toegenomen, in die mate zelfs dat de meeste van bovenvermelde verdragen vandaag ruim meer dan 150 verdragspartijen tellen.

Ad hoc ontwikkeling van verdragsorganen

Het toezicht op de naleving van de verplichtingen die een staat op zich neemt, is toevertrouwd aan speciaal daarvoor opgerichte toezichtorganen, ook wel de verdragsorganen (‘treaty bodies’) genoemd. De bovenvermelde verdragen zelf – of eventueel een facultatief protocol – hebben deze toezichthoudende organen ingesteld. Momenteel bestaan er 9 comités die elk toezien op de naleving van één van de verdragen. Een buitenbeentje vormt het Subcomité ter preventie van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Dit Subcomité werd opgericht door het Facultatief Protocol bij het Folterverdrag en oefent een preventief mandaat uit door middel van bezoeken aan plaatsen van detentie. Alle comités zijn samengesteld uit een specifiek aantal [1] onafhankelijke, onbetaalde deskundigen die voor een periode van 4 jaren verkozen worden door de verdragspartijen. Elk Comité vergadert twee tot drie keren per jaar telkens gedurende twee of drie weken in Genève. [2]

De naleving door de verdragspartijen van hun verplichtingen onder de verdragen controleren, kan op verschillende manieren gebeuren. Maar de hoofdtaak van alle comités, met uitzondering van het Subcomité, bestaat uit het onderzoeken en bespreken van de periodieke rapporten die de verdragspartijen om de 4 of 5 jaren dienen over te maken aan de comités. De verdragspartijen brengen verslag uit over de maatregelen die zij hebben genomen, over de vooruitgang die ze hebben geboekt en over moeilijkheden die ze hebben ondervonden bij de naleving van de verdragen. Daarnaast bestaan er onder een aantal verdragen een statenklachtrecht, een individueel klachtrecht en een onderzoeksprocedure, die echter steeds facultatief zijn, hetgeen impliceert dat een verdragspartij expliciet de bevoegdheid van het betrokken comité voor elk van deze opties dient te erkennen in een aparte verklaring.

Een systeem dat uit zijn voegen barst

Sinds de oprichting van het eerste verdragsorgaan in 1970, is het systeem op een ad hoc wijze enorm gegroeid. Enkele cijfers tonen aan dat het systeem van de verdragsorganen hierbij uit zijn voegen is gebarsten. Sinds 2004 is het systeem verdubbeld in omvang met de oprichting van 4 nieuwe verdragsorganen. Het aantal experten dat zetelt in de comités steeg van 97 in 2000 naar 172 in 2012, terwijl de vergadertijd van de comités klom van 51 weken in 2000 naar 74 in 2012, hetgeen budgettaire implicaties met zich meebrengt. Van 2000 tot 2012 steeg het aantal ratificaties met meer dan 50%, namelijk van 927 naar 1.586. Deze toename in ratificaties leidde niet tot een proportionele toename van periodieke rapporten die verdragspartijen indienden, wel integendeel: in 2012 rapporteerden slechts 16% van de verdragspartijen tijdig aan de comités en toch hadden 4 van de 9 comités in 2012 een aanzienlijke achterstand in de te behandelen rapporten. [3] Kortom, het systeem van de verdragsorganen bleef overeind door het feit dat een overgrote meerderheid van verdragspartijen hun rapporteringverplichtingen niet vervullen, hetgeen onaanvaardbaar en onhoudbaar is. Het betreft immers een vorm van straffeloosheid.

Vergeefse pogingen tot hervorming

Kofi Annan – © UN Photo/Milton Grant

Deze systeemcrisis bleef niet onopgemerkt, al bleef een oplossing lange tijd uit. In 2002 wees de toenmalige Secretaris-generaal Kofi Annan in zijn rapport ‘Strengthening of the United Nations: an agenda for further change’ er op dat ‘the growing complexity of the human rights machinery and the corresponding burden of reporting obligations strain the resources of Member States and the Secretariat. As a result, the benefits of the current system are not always clear.’ [4] Hij voegde er aan toe dat ‘the current structure of disparate human rights committees — each focusing on important but discrete issues — imposes difficult reporting demands on treaty signatories.’ [5] Om deze tekortkomingen aan te pakken, stelde de Secretaris-generaal twee maatregelen voor: ‘First, the committees should craft a more coordinated approach to their activities and standardize their varied reporting requirements. Second, each State should be allowed to produce a single report summarizing its adherence to the full range of international human rights treaties to which it is a party.’ [6] De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten werd verzocht om met de verdragsorganen te consulteren over nieuwe, gestroomlijnde rapporteringprocedures. [7] Drie jaren later herhaalde de Secretaris-generaal zijn bezorgdheid in zijn rapport ‘In larger freedom’. Hij onderlijnde dat ‘the human rights treaty bodies need to be much more effective and more responsive to violations of the rights that they are mandated to uphold. The treaty body system remains little known; is compromised by the failure of many States to report on time if at all, as well as the duplication of reporting requirements; and is weakened further by poor implementation of recommendations.’ Daarom hernam Kofi Annan zijn eerdere aanbeveling dat ‘harmonized guidelines on reporting to all treaty bodies should be finalized and implemented so that these bodies can function as a unified system.’ [8]

 

Louise Arbour – © UN Photo/Mark Garten

De nieuwe Hoge Commissaris voor Mensenrechten, Louise Arbour, nam deze aanbeveling ter harte en ging zelfs een stap verder. In haar actieplan van mei 2005 kondigde ze aan dat ze voorstellen zou ontwikkelen voor ‘a unified standing treaty body’. [9] Met dit voorstel greep de Hoge Commissaris terug naar een oud idee van Philip Alston, de onafhankelijke expert die in de jaren ’80 door de Secretaris-generaal werd aangesteld om een studie uit te voeren naar het versterken van de lange termijn effectiviteit van het verdragssysteem. Eén van zijn suggesties was om één toezichtorgaan te creëren voor alle verdragen. [10] Een conceptpaper van 22 maart 2006 werkt het voorstel van de Hoge Commissaris verder uit en vormt een basis voor het verkennen van verdere opties voor hervorming. [11] De Hoge Commissaris was ervan overtuigd dat het gebrek aan visibiliteit, autoriteit en toegang die

het toenmalige systeem kenmerkten zullen blijven bestaan, tenzij het verdragssysteem functioneert en wordt gezien als één enkele, verenigde entiteit dat verantwoordelijk is voor het monitoren van de uitvoering van de betrokken verdragen. Bovendien was dit systeem de limieten van zijn performantie aan het bereiken. Er zal een meer fundamentele, structurele verandering nodig zijn om de effectiviteit op de lange termijn te verzekeren. Een verenigd, permanent verdragsorgaan, samengesteld uit voltijdse professionelen, zal wellicht leiden tot meer consistente en gezaghebbende rechtspraak. [12] Wat betreft de specifieke vorm en modaliteiten van dit nieuwe orgaan, zijn verschillende modellen mogelijk, met of zonder een kamer- of werkgroepsysteem. Indien wordt gekozen voor twee of meer kamers, zijn er wederom verschillende opties mogelijk, gaande van een verdeling in kamers volgens functionele, thematische of verdragslijnen. [13]

Kortom, de conceptpaper van de Hoge Commissaris hield een opmerkelijk pleidooi voor een verenigd, permanent verdragsorgaan, ten minste op de lange termijn. Zoals te verwachten, werd dit idee niet goed ontvangen door de verdragsorganen zelf, die de specificiteit van elk van hen onderlijnden. De voorzitster van het Comité voor de Uitbanning van Discriminatie tegen Vrouwen, mevrouw Rosario Manalo, suggereerde om de oprichting van een verenigd verdragsorgaan te beperken tot de individuele klachtenprocedure, dat geleidelijk zou kunnen worden ingevoerd via een facultatief protocol. De voorzitter van het Kinderrechtencomité, mijnheer Jacob Doek, stelde voor om een managementteam op te richten voor de 7 verdragsorganen dat bindende beslissingen zou kunnen nemen inzake coördinatie. Ook de verdragspartijen reageerden over het algemeen negatief. Op 22 juni 2006 organiseerde de 18de bijeenkomst van de voorzitters van de verdragsorganen een informele dialoog met de verdragsorganen. Bij deze gelegenheid, uitten beide belanghebbenden hun bezorgdheden en vragen. Heel wat delegaties hadden vragen betreffende de juridische en financiële implicaties en vreesden een verlies van de specificiteit en diversiteit die het verdragssysteem karakteriseert. Uiteindelijk stuitte dit ambitieuze idee op dermate veel weerstand dat het een doodgeboren kind bleef.

Het rapport van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten

Navanethem Pillay – © UN Photo/Jean-Marc Ferré

Ook de volgende Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Navanethem Pillay, sloot de ogen niet voor de systeemcrisis. In 2009 waagde ze een nieuwe poging om tot een oplossing te komen door een reflectieproces ter versterking van de verdragsorganen te lanceren, waarbij Staten, experten van de comités en andere partners werden geconsulteerd. Haar inclusieve en participatieve consultatie leidde in 2012 tot de publicatie van een baanbrekend rapport ‘Strengthening the United Nations human rights treaty body system’. [14]

In dit rapport identificeerde de Hoge Commissaris de uitdagingen waarmee de verdragsorganen worden geconfronteerd, waaronder niet-naleving van de verplichting tot rapportering door de verdragspartijen, achterstand in de te behandelen rapporten door de comités, capaciteitsproblemen bij de verdragspartijen, onvoldoende coherentie in de werking van de comités, en een nijpend tekort aan financiële middelen voor de werking van de comités. [15]

Daarnaast droeg de Hoge Commissaris een hele reeks oplossingen aan: een alomvattende kalender voor de rapportering; een vereenvoudigde procedure voor rapportering; een versterking van de individuele klachtenprocedure, de onderzoeksprocedure en de landenbezoeken; een versterking van de onafhankelijkheid en expertise van de leden van de comités; een capaciteitsversterking ter uitvoering van de verdragen, met onder meer de aanbeveling tot oprichting van permanente nationale rapporterings- en coördinatiemechanismen; en het vergroten van de visibiliteit en toegankelijkheid van de verdragsorganen, onder meer door webcasting. [16] Ditmaal bleven de voorstellen van de Hoge Commissaris geen dode letter, ook al liepen de onderhandelingen erover niet van een leien dakje.

 

Resolutie 68/268 van de Algemene Vergadering [17]

Nog vóór de publicatie van het rapport, startte in New York een intergouvernementeel proces dat na twee jaren van moeilijke onderhandelingen culmineerde in de adoptie van resolutie 68/268 door de Algemene Vergadering op 9 april 2014. Omdat sommige landen vonden dat het consultatieproces van de Hoge Commissaris onvoldoende de visies van de staten reflecteerden, lanceerde Rusland dit intergouvernementele proces.

Werkmethoden

Deze landen, die zich verenigden in de zogeheten crossregionale groep (‘the Cross-Regional Group’), beoogden in de eerste plaats de werkmethoden van de verdragsorganen te hervormen. Zij waren van mening dat de ontwikkeling van een aantal praktijken en procedures door de verdragsorganen niet bevorderlijk waren voor de interactieve dialoog met de staten. Zij trachtten dan ook hun greep op het werk van de verdragsorganen te vergroten en hun onafhankelijkheid te beknotten. Zo bepleitten ze een meer formele rol voor staten in beslissingen over de werkmethoden van de verdragsorganen en kwamen ze met het controversiële voorstel van een gedragscode en een ethische raad voor de onafhankelijke experten die in de comités zetelen. Anderen, waaronder de EU, verzetten zich tegen deze voorstellen en wensten geen inmenging in de onafhankelijkheid van de verdragsorganen. [18]

Ondanks deze vaak tegengestelde visies en bijgevolg moeilijke onderhandelingen, leunt het eindresultaat dicht aan bij de oorspronkelijke benadering van de Hoge Commissaris. Zo moedigt resolutie 68/268 zowel de verdragsorganen als de verdragspartijen aan tot het gebruik van de zogeheten vereenvoudigde rapportering (‘simplified reporting procedure’): in plaats van een traditioneel rapport dat artikel per artikel de naleving van het verdrag in kaart brengt, gevolgd door een vragenlijst die dient beantwoord te worden alvorens de interactieve dialoog met het betrokken comité kan plaatsvinden, wordt meteen een rapport op basis van een vragenlijst overgemaakt. België maakte voor het eerst gebruik van deze methode voor zijn meest recente rapport aan het Comité tegen Foltering. Daarnaast worden de verdragsorganen aangemoedigd om hun werkmethoden verder te harmoniseren, terwijl het belang van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de verdragsorganen wordt herbevestigd. Van de gevreesde gedragscode kwam gelukkig niets in huis. Helaas haalde ook de idee van een alomvattende kalender voor rapportering het niet, al laat de resolutie de deur op een kier voor verdere hervorming. Wel steunt de resolutie maatregelen ter versterking van de rol van de voorzitters van de comités, zowel om het stroomlijnen en harmoniseren van de werkmethoden aan te moedigen als om bezorgdheden inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid aan te kaarten. Tot slot, verwijst de resolutie in vage termen naar de idee van de Hoge Commissaris om permanente nationale rapportering- en coördinatiemechanismen te creëren. [19]

The reporting cycle under the human rights treaties

Een financiële verdeelsleutel

De belangrijkste verwezenlijking van resolutie 68/268 betreft het financiële plaatje. De Algemene Vergadering is er in geslaagd besparingen te realiseren door een aantal beslissingen te nemen inzake de technische werking van de comités. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat 65% van de kosten voor de werking van de verdragsorganen betrekking hebben op de zogeheten conferentiekosten, i.e. het produceren van documenten en vertalingen en het voorzien van tolken. De belangrijkste kostenbesparende maatregel is de beslissing om minuten van de vergaderingen van de verdragsorganen uit te brengen in slechts 1 van de 6 VN-talen, al wordt voorzien in de mogelijkheid van een vertaling in 1 andere VN-taal op verzoek van de betrokken verdragspartij. Daarnaast kwamen staten overeen om een paginalimiet te voorzien voor hun eigen periodieke rapporten. Verder beperkt de resolutie de verdragsorganen tot het gebruik van maximum 3 VN-werktalen, hoewel het gebruik van een 4de taal op uitzonderlijke basis wordt toegelaten. Deze 3 beslissingen generen een geschatte kostenbesparing van respectievelijk 5,5, 3,6 en 5,7 miljoen dollar per jaar. Kers op de taart is dat resolutie 68/268 een heraanwending en herinvestering voorziet van deze middelen, met name in bijkomende vergadertijd voor de comités om hun achterstand weg te werken en in capaciteitsopbouw voor verdragspartijen. De bijkomende vergadertijd, die concreet neerkomt op een verhoging van meer dan 20 weken per jaar, wordt verdeeld over de verschillende comités via een formule die door de EU werd voorgesteld. Het betreft een berekening op basis van het aantal rapporten en klachten dat elk comité over de laatste 4 jaren heeft ontvangen. Inzake capaciteitsopbouw, voorziet de resolutie in een uitgebreid programma voor het Bureau van de Hoge Commissaris, met een jaarlijks budget van 4,5 miljoen dollar, om landen bij te staan in het opbouwen van hun capaciteit om hun verdragsverplichtingen uit te voeren. [20]

Verhoging van de visibiliteit en toegankelijkheid

Hoewel het rapport van de Hoge Commissaris sterk de nadruk legt op het versterken van de toegankelijkheid van de verdragsorganen, blijft resolutie 68/268 hierover op de vlakte. Zo krijgt de idee van webcasting van de openbare vergaderingen van de comités slechts retorieke steun. Concreet werden er geen fondsen voorzien voor de webcasting, hetgeen betekent dat het Bureau van de Hoge Commissaris aangewezen is op vrijwillige bijdragen. Opnieuw is de taal in de resolutie het resultaat van moeilijke onderhandelingen, met name inzake meertaligheid en inzake de vraag of toestemming van de betrokken verdragspartij vereist is voor webcasting. Positief is dat de resolutie aandacht besteedt aan de problematiek van intimidatie en represailles tegen personen of groepen die informatie verstrekken of contacten hebben met de comités. Aan de andere kant beveelt de resolutie aan om paginalimieten op te leggen aan de bijdragen van relevante belanghebbenden, zoals NGOs en nationale mensenrechteninstituten, hoewel dergelijke bijdragen niet worden verwerkt en vertaald door de VN en dus geen impact hebben op het budget. [21]

Selectie van onafhankelijke experten

De kwaliteit van de leden van de comités vormt sinds jaar en dag een uitdaging. Hoewel verdragspartijen geacht worden onafhankelijke experten met een erkende bekwaamheid inzake mensenrechten voor te dragen, zetelen er heel wat ‘experten’ die behoren tot de uitvoerende macht, met name actieve diplomaten en andere ambtenaren. Een analyse van de achtergrond van de comitéleden in 2012 onthulde dat maar liefst 55 van de 172 comitéleden tot de uitvoerende macht in hun land van origine behoorden. [22] Toch sluit resolutie 68/268 actieve diplomaten en ambtenaren niet uit om zich kandidaat te stellen. Verdragspartijen worden enkel aangemoedigd hun inspanningen verder te zetten om experten met een hoog moreel gezag en een erkende bekwaamheid en ervaring in mensenrechten voor te dragen. [23]

En de eindbalans?

Gelet op het feit dat vorige pogingen om de systeemcrisis het hoofd te bieden op niets uitliepen, kan het proces ter versterking van de verdragsorganen sowieso als een belangrijke stap voorwaarts worden beschouwd. Vooral de knopen die werden doorgehakt over de werkmethoden van de comités en de ermee gepaard gaande herinvestering van vrijgekomen financiële middelen zouden tot een positieve impact moeten leiden op de efficiëntie en effectiviteit van de verdragsorganen. Meteen dient echter de kanttekening te worden gemaakt dat de huidige hervormingen geen duurzame oplossing opleveren. Op termijn zal een meer diepgaande hervorming nodig zijn om de fundamentele gebreken in het verdragssysteem het hoofd te bieden, zelfs indien resolutie 68/268 integraal zou worden uitgevoerd. [24] En net hier wringt het schoentje. Resolutie 68/268 formuleert heel wat hervormingen in de vorm van aanbevelingen aan zowel de verdragsorganen als de verdragspartijen. Het komt aan hen toe om effectief werk te maken van de implementatie van de resolutie. Er is alvast een controlemoment ingebouwd: een evaluatie van de effectiviteit van de maatregelen genomen ter uitvoering van resolutie 68/268 is voorzien tegen 2020.

 

___________________

Noten

[1] Variërend van 10 over 18 tot 23 of 25.

[2] Zie United Nations Human Rights Office of the High Commissioner, The United Nations Human Rights Treaty System, Fact sheet No. 30 Rev.1, Geneva, 2012, 74 p.

[3] Zie N. PILLAY, Strengthening the United Nations, human rights treaty body system. A report by the United Nations High Commissioner for Human Rights, Geneva, 2012, 9 en 17.

[4] UN Doc. A/57/387, para. 52.

[5] UN Doc. A/57/387, para. 53.

[6] UN Doc. A/57/387, para. 54.

[7] Ibidem.

[8] K. ANNAN, In larger freedom: towards development, security and human rights for all. Report of the Secretary-General, A/59/2005, para. 147.

[9] UN Doc. A/59/2005/Add.3, para. 147.

[10] See inter alia UN Doc. A/44/668.

[11] UN Doc. HRI/MC/2006/2.

[12] UN Doc. HRI/MC/2006/2, para. 27.

[13] UN Doc. HRI/MC/2006/2, paras. 37-45.

[14] Zie http://www2.ohchr.org/english/bodies/HRTD/docs/HCReportTBStrengthening.pdf

[15] N. PILLAY, o.c., Geneva, 2012, 20-28.

[16] N. PILLAY, o.c., Geneva, 2012, 37-93.

[17] Zie voor een uitgebreide analyse C. BROECKER & M. O’FLAHERTY, The outcome of the General Assembly’s treaty body strengthening process. An important milestone on a longer journey, Versoix, Universal Rights Group, 2014, 31p.

[18]  C. BROECKER & M. O’FLAHERTY, o.c., Versoix, Universal Rights Group, 2014, 16.

[19] C. BROECKER & M. O’FLAHERTY, o.c., Versoix, Universal Rights Group, 2014, 16-17 en 23.

[20] C. BROECKER & M. O’FLAHERTY, o.c., Versoix, Universal Rights Group, 2014, 20-21 en 23.

[21] C. BROECKER & M. O’FLAHERTY, o.c., Versoix, Universal Rights Group, 2014, 24.

[22] Zie http://www.geneva-academy.ch/docs/expert-meetings/ga_inbrief_web(1).pdf

[23] C. BROECKER & M. O’FLAHERTY, o.c., Versoix, Universal Rights Group, 2014, 25-26.

[24]   Zie ook C. BROECKER & M. O’FLAHERTY, o.c., Versoix, Universal Rights Group, 2014, 27.

Auteur

  • Veronique Joosten
    Veronique Joosten werkt op de dienst mensenrechten van de FOD Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking en is tevens wetenschappelijk medewerker aan de Faculteit Rechten van de Universiteit Antwerpen. Dit artikel geeft enkel de persoonlijke visie van de auteur weer.

Deel dit item

Druk artikel af