Wereldbeeld 2017 / jg. 41 / nr. 182 / Mensenrechten
Menu
Artikel 1 van 7

Mensenrechten en globale ongelijkheid - Elegie voor een weifelende kerk?

Ingmar Samyn

Other People Think

In 2012 creëerde Chileens kunstenaar Alfredo Jaar een simpele zwarte lichtbox met witte, doorschijnende letters erop: “OTHER PEOPLE THINK”. Met zijn kunstproject wilde Jaar eer betuigen aan componist John Cage en het essay dat die op vijftienjarige leeftijd had geschreven over de diplomatieke relaties tussen de Verenigde Staten en Latijns-Amerika. In zijn essay schrijft de jonge Cage over de noodzaak om het Latijns-Amerikaanse gedachtegoed in rekening te brengen en het ook te respecteren, om stil te zijn, te luisteren en te leren van wat anderen denken. Die erkenning vraagt van ons een zekere verantwoordelijkheid: zowel een antwoord bieden als verantwoording afleggen voor onze eigen daden of nalatigheden, in het licht van wat anderen denken en te zeggen hebben. Nergens is die denk- en luisteroefening moeilijker dan wanneer men rondloopt op het VN-hoofdkwartier in New York, waar de echo van mensenrechten als een heilige gong de hoge, statige hallen vult. Langs de muren en op de rostra kan men zien en horen hoe mensenrechten het universele geweten van de mensheid zijn geworden. Door deze oorverdovende gravitas, lijkt het bijna contra-intuïtief om nog te luisteren naar landen die mensenrechten in vraag stellen, soms zelfs bekritiseren – veelal omdat zij zelf de mensenrechten op flagrante wijze schenden. De zalvende woorden die deze landen in het sacrosanctum van de internationale orde nog trachten uit te spreken om hun daden te verrechtvaardigen, vallen veelal in dovemans oren. En met hun woorden, ook de rest van hun voorstellen om mee die orde vorm te geven. Al heeft het VN-hoofdkwartier veel weg van een plechtige kerk, zijn het de mensenrechten zelf die alsmaar meer uitgroeien tot een kathedraal en dreigen die kerk uit haar voegen te laten barsten.

De vraag over de verdere opbouw en toekomst van mensenrechten dient zich aan als een urgente kwestie. Vaak vermengen zich hier hoop en cynisme, wat het moeilijk maakt om nog een duidelijke koers uit te zetten. Deze pertinentie van de vraag laat het echter niet toe om haar onbeantwoord te laten, wil het bouwwerk van mensenrechten geen reliek van het verleden worden. Mensenrechten houden immers een droom in van wat een goed leven is, voorbij alle politieke ideologieën, maar ook als ultieme verwezenlijking van de politiek. Vaak buitelt de internationale gemeenschap over de vraag wat mensenrechten zijn en welke daden of nalatigheden schendingen uitmaken. Nergens komt dat zo duidelijk naar voren tijdens de besloten onderhandelingen over mensenrechtenresoluties in de Derde Commissie, waar zowel sociale, humanitaire en culturele aangelegenheden, als mensenrechtenkwesties besproken worden. Vandaag worden mensenrechtenschendingen veelal terecht beschouwd als gruweldaden begaan tegen mensen. Het gaat dan meestal om grove schendingen van politieke en burgerlijke rechten in de niet-Westerse wereld. Dit zijn kwesties die niet alleen in het Belgisch beleid rond mensenrechten centraal staan en prioriteit verdienen, maar ook op het internationaal forum: mensenrechtenschendingen in Syrië, Iran, Wit-Rusland, Noord-Korea, en Eritrea, de rechten van kinderen en vrouwen, het precaire statuut van de LGBT-expert, buitengerechtelijke executies, de doodstraf, het globale drugsprobleem, enz. De vanzelfsprekendheid van de internationale aandacht voor dit soort ‘spectaculaire’ mensenrechtenschendingen, staat in schril contrast met het quasi-volledig gebrek aan aandacht voor de verhouding tussen mensenrechten en het probleem van globale ongelijkheid. Niet enkel oorlogsmisdaden, maar ook armoede, voedseltekorten, achtergestelde ontwikkeling, sociale uitbuiting, erbarmelijke werkomstandigheden, enz. staan de droom van mensenrechten – het goede leven – in de weg.

De vergeten resoluties

Nochtans zijn er ‘vergeten’ resoluties die dit probleem wel degelijk aan de kaak stellen. ‘Human rights and extreme poverty’, ‘the right to development’, ‘globalization and its impact on the full enjoyment of all human rights’, ‘the right to food’ en ‘promotion of a democratic and equitable international order’. Het zijn de benamingen van resoluties die op de agenda van de Derde Commissie van de 71ste Algemene Vergadering stonden. Alle opgesomde resoluties werden gesponsord door Latijns-Amerikaanse landen, maar bijna alle werden ofwel door de EU ofwel door de VS, of zelfs door beiden, onthaald op een ‘nee’ stem of een onthouding. In het geval van ‘human rights and extreme poverty’ en ‘the right to food’ benadrukte de VS bijvoorbeeld het niet-afdwingbaar karakter van respectievelijk de UN Guiding Principles on Extreme Poverty and Human Rights, en van het recht op voedsel tout court. Ook de EU – die weliswaar in de Derde Commissie geen stemrecht heeft, maar de standpunten van de verschillende EU-landen coördineert – gaf tegengas. Over de ‘promotion of a democratic and equitable international order’, verklaarde de EU dat sommige kwesties in deze resolutie het toepassingsgebied van een VN-mensenrechtenresolutie ruimschoots overschrijden. De VS drukte dan weer zijn bezorgdheid uit dat deze resolutie mogelijks landen zou kunnen verhinderen om soeverein een eigen economisch beleid te ontwikkelen. Ook met betrekking tot het ‘right to development’, duidde de EU erop dat een benadering van ontwikkeling gebaseerd op afdwingbare rechten op de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de lidstaten, en niet kan leiden tot een afdwingbare internationale standaard, terwijl de VS erop wees dat er geen eensgezinde definitie bestaat van wat ‘ontwikkeling’ precies inhoudt. Volgens de EU zou ook de resolutie ‘globalisation and its impact on the realization of all human rights’ de complexiteit van de impact van globalisering op mensenrechten niet in voldoende mate weergeven.

Deze vergeten resoluties hebben twee belangrijke eigenschappen gemeen: ten eerste hebben zij betrekking op het omvattende probleem van globale ongelijkheid, en ten tweede werden zij allemaal ge(co)sponsord door ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika, BRICS-landen en Afrikaanse landen die zich als een blok achter de resoluties schaarden. De VS en EU gingen telkens stevig op de rem staan. Dat hier een duidelijk onderscheid te onderkennen valt tussen Noord en Zuid, tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden is op zich niet verwonderlijk. Alle landen streven er immers naar hun eigen belangen te beschermen. Hier geen lijken die uit de kast vallen. De tegenzin van Westerse landen om dergelijke resoluties te ondersteunen hoeft dan ook niet te verwonderen. Als men bijvoorbeeld kijkt naar de co-sponsors van de ‘promotion of a democratic and equitable international order’, passeren de Syrische Arabische Republiek, Soedan en Venezuela de revue – niet onmiddellijk voorvechters van universele mensenrechten. Maar het is te gemakkelijk om deze resoluties helemaal af te doen als cynisch en hypocriet, en daarmee in één beweging het onderliggende structurele probleem van globale ongelijkheid en welvaartsverdeling onder de mat te vegen.

Preaching to the choir

De meer prangende vraag die tijdens de onderhandelingen en de bespreking van deze resoluties rees is of mensenrechten wel het geschikte instrument zijn om problemen van globale ongelijkheid aan te pakken. Veel staatshoofden en regeringsleiders legden tijdens hun toespraken tot de 71ste Algemene Vergadering verklaringen af over het belang van respect voor mensenrechten om de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen te bereiken tegen 2030. Maar mensenrechten dreigen een inhoudsloos mantra van de internationale gemeenschap te worden als de meer fundamentele vraag naar hun effectiviteit in het licht van de veranderende globale uitdagingen niet meer gesteld mag worden. Hiervoor werd de VN al meer dan een keer gewaarschuwd: preaching to the choir. Het gevaar bestaat er immers in dat het mantra van de mensenrechten leegspraak wordt bij het aanpakken van globale ongelijkheid en de ongelijke distributieve effecten van globalisering.

Samuel Moyn, auteur van The Last Utopia: Human Rights in History, herinnert ons eraan dat wanneer de VN in de jaren ‘40 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stemde, de idee van mensenrechten iets anders betekende dan vandaag. Het was een uitdrukking van een kortstondige consensus over het belang van de welvaartstaat – jobs, een hogere levensstandaard, gezondheid en opvoeding, en zelfs vakantieregelingen. Maar, vandaag, in een tijdperk waarin iedereen het antwoord zoek blijft over de rol van de staat in het creëren en garanderen van socio-economische welvaart, zijn mensenrechten aan herdefiniëring onderhevig. Mensenrechten houden een belofte in van bezorgdheid voor gruweldaden in het buitenland, maar vallen op koude steen wanneer het gaat om globale ongelijkheid. Moyn verwijst hierbij naar de structuur van mensenrechten, en in het bijzonder socio-economische rechten. Zij bieden immers enkel een garantie op bescherming tegen behoeftigheid – een vloer – zonder daarom een dak te plaatsen op ongelijkheid. Volgens Moyn is het volledig denkbaar dat een enkeling alle rijkdom in deze wereld verwerft en hiermee geen enkel mensenrecht schendt, zolang eenieders basisrechten vervuld zijn. Volgens het rapport dat Oxfam in 2017 publiceerde, bezitten de acht rijkste mensen ter wereld dezelfde rijkdom als de armste helft van de mensheid. Wellicht zal niemand durven beweren dat deze selecte groep van oligarchen mensenrechten schenden door het louter verwerven en bezitten van hun rijkdom.

De huidige Speciale Rapporteur voor Mensenrechten en Extreme Armoede, Philip Alston, die in september van vorig jaar zijn rapport kwam voorstellen aan de Derde Commissie, waarschuwt er echter voor om contraproductieve beleidskeuzes van bepaalde landen of globale actoren gelijk te stellen met de structuur zelf van mensenrechten. Alston benadrukt dat socio-economische rechten wel degelijk integraal deel uitmaken van het mensenrechtenapparaat, en roept hierbij de mensenrechtenbeweging op niet enkel en alleen te focussen op schendingen van burgerlijke en politieke rechten. Ook de diepere structuren en systemen die extreme armoede en ongelijkheden teweegbrengen – zoals belastingbeleid bijvoorbeeld – moeten met het arsenaal van socio-economische mensenrechten aangepakt worden.

De toekomst van mensenrechten: eindtijd of herstart?

Deze discussies raken een dieperliggende vraag naar de verhouding tussen internationaal recht, mensenrechten en politiek. Meer bepaald is het een vraag naar de dimensies die mensenrechten moeten ambiëren: juridisch minimalisme of politiek maximalisme. Moeten we met andere woorden mensenrechten intomen tot minimalistische beperkingen op een (on)verantwoordelijke politiek, zoals bij het aanklagen van oorlogsmisdaden; of moeten we het mensenrechtenapparaat integendeel hervormen tot een vorm van maximalistische politieke ideologie op zichzelf? Dit laatste zou een erkenning inhouden van het verband tussen distributieve gelijkheid, welvaart en mensenrechten. Tot nu toe kunnen socio-economische rechten dienen als een nuttige standaard om de nadelige impact op mensenrechten aan de kaak te stellen en te bekritiseren – maar daar eindigt het mogelijks ook. Alston zelf merkt op dat extreme ongelijkheid mensenrechten ondermijnt en roept op om van vragen over herverdeling van welvaart een mensenrechtenproblematiek te maken. Moyn wijst erop dat dit een herstructurering van het mensenrechtenapparaat vergt, niet alleen van de rechten zelf, maar ook van mensenrechtenactivisme. Ten eerste, houdt dit in dat de mensenrechtenbeweging – ook in het VN-circuit – zich niet tevreden mag stellen met een quick fix in individuele rechtszaken en zich niet exclusief zou moeten focussen op gruweldaden begaan tegen individuen. Ten tweede, betekent dit dat er meer aandacht moet uitgaan naar de (on)verenigbaarheid tussen bepaalde structurele regelgevingen en de ‘oorspronkelijke’ welvaartsdimensie van mensenrechten. Ten derde moeten we verder nadenken over de gevolgen van een expliciete erkenning van mensenrechten als een volwaardig ontwikkelde politieke ideologie. Dit zou betekenen dat mensenrechten een bepaalde manier van leven vooropstellen – een goed leven – en aanleunen bij welvaartsprogramma’s, in plaats van enkel te voorzien in minimale garanties voor het beschermen van de basisvoorwaarden voor een menselijk (over)leven.

Dit zou het mensenrechtendebat binnen de VN echter aanzienlijk bezwaren – zoniet onmogelijk maken – wanneer bepaalde praktijken en instellingen niet meer tegen het licht van een neutrale internationale rechtsorde zouden kunnen gehouden worden, maar onder de noemer van een universele welvaartsideologie, gewaarborgd door mensenrechten, zouden moeten gebracht worden. Men kan zich echter nu reeds vragen stellen bij de schijnbare neutraliteit van mensenrechten, wanneer deze bij wijlen dichter aanleunt bij onverschilligheid.
De vergeten resoluties doen denken aan de lichtbox van Jaar. Other People Think. De spanningsverhouding tussen een eenzijdige interpretatie van mensenrechten als gruweldaden in ‘het buitenland’ komt steeds meer op gespannen voet te staan met de destructieve impact van bepaalde socio-economische maatregelen op globale welvaart en gelijkheid. Onder de handige kwinkslagen van sardonische politici en gewiekste diplomaten openbaart zich immers in toenemende mate een probleem waartegen mensenrechten slechts lichte infanterie zijn. Luisteren naar en verantwoordelijkheid opnemen voor de structurele problemen die ten grondslag liggen aan deze vergeten resoluties kan de VN en de mensenrechtenbeweging mogelijks behoeden van een elegie.

Auteur

  • Ingmar Samyn
    Na afloop van zijn rechtenstudies, liep Ingmar Samyn in 2016 stage bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de VN in New York. Nadien werkte hij als project associate bij het Shell Center for International Human Rights van Yale Law School. Sinds maart 2017 loopt hij stage als legal trainee bij UNHCR in Brussel.

Deel dit item

Druk artikel af