Wereldbeeld 2016 / jg. 40 / nr. 179 / Vrede & Veiligheid
Menu
Artikel 7 van 8

Nieuws van de internationale straftribunalen

Steven Dewulf

Internationaal Strafhof (ICC)

Maart-juni: op 21 maart 2016 werd Jean-Pierre Bemba Gombo (Centraal-Afrikaanse Republiek), na een proces ten gronde dat bijna 6 jaar heeft geduurd, door Trial Chamber III van het ISH schuldig bevonden aan misdaden tegen de mensheid (moord en verkrachting) en oorlogsmisdaden (moord, verkrachting en plundering) die werden gepleegd door MLC troepen op het grondgebied van de Centraal-Afrikaanse Republiek tussen 26 oktober 2002 en 15 maart 2003. Volgens de Trial Chamber was er in die periode sprake van een gewapend conflict tussen de regering van de CAR, gesteund door onder meer het MLC, en een georganiseerde gewapende troep rebellen geleid door generaal Bozizé. In de context van dit conflict, concludeerde de Chamber, hebben MLC troepen zich op wijdverspreide schaal schuldig gemaakt aan aanvallen op de burgerbevolking en ernstige schendingen van het oorlogsrecht. Bemba werd op grond van art. 28(a) Statuut ISH verantwoordelijk gesteld als militaire commandant die effectieve autoriteit en controle had over de troepen die de misdaden gepleegd hadden en wist dat de misdaden werden gepleegd maar niet de noodzakelijke en redelijke maatregelen had genomen om deze te voorkomen of te bestraffen. Exact 3 maanden na deze eerste uitspraak velde de Trial Chamber op 21 juni 2016 ook het arrest aangaande de strafmaat: Bemba werd veroordeeld tot 18 jaar vrijheidsberoving, nadat het Hof had besloten dat de feiten bijzonder ernstig waren, er bovendien sprake was geweest van specifieke wreedheden jegens machteloze slachtoffers, en er geen verzachtende omstandigheden voorhanden waren. Tegen deze uitspraken kan nog wel hoger beroep aangetekend worden door zowel de Aanklager als Bemba.

Maart-juni: door de neerlegging van haar ratificatie van het Statuut van het ISH in maart 2016, trad EL Salvador officieel toe als 124e Verdragspartij bij het Strafhof. Naar aanleiding hiervan werd in juni 2016 een welkomstplechtigheid gehouden.

Maart: op 23 maart 2016 bevestigde Pre-Trial Chamber II 70 van de tenlasteleggingen die door de Aanklager waren opgenomen in de vordering tegen Dominic Ongwen (Oeganda), een vermoedelijke commandant van de Sinia brigade van het Lord’s Resistance Army. Als dusdanig wordt zijn zaak doorverwezen naar een Trial Chamber voor een procedure ten gronde. Volgens de Pre-Trial Chamber zijn er substantiële gronden om aan te nemen dat Ongwen verantwoordelijk kan worden gesteld voor een reeks misdaden tegen de mensheid (waaronder moord, foltering, verkrachting, seksuele slavernij en vervolging) en oorlogsmisdaden (waaronder evenzeer moord, foltering, verkrachting, seksuele slavernij, vernietiging van eigendom, plundering en inzetten van kindsoldaten), die zouden zijn gepleegd tussen 1 juli 2002 en 31 december 2005 op het grondgebied van Oeganda.

Maart-augustus-september: in de zaak tegen Ahmed Al Faqi Al Mahdi bevestigde Pre-Trial Chamber I op 24 maart 2016 de tenlastelegging van het vermoedelijk plegen van een oorlogsmisdaad door het vernietigen van historische en culturele monumenten in Timboektoe (Mali). In het bijzonder werd de beklaagde, die ervan verdacht werd een actief en leidinggevend lid te zijn geweest van een Toeareg-beweging die nauw verwant is met een Al Qaeda groepering, aangeklaagd voor aanvallen op een reeks monumenten die geen militaire doelen waren in het kader van een niet-internationaal gewapend conflict tussen 30 juni 2012 en 11 juli 2012, waaronder een reeks mausolea en een moskee, die daarbij compleet of grotendeels vernietigd werden. De zaak werd daarop doorverwezen naar een Trial Chamber voor een procedure ten gronde. Op 22 augustus 2016 pleitte Al Mahdi bij de opening van het proces evenwel op geheel vrijwillige en bewuste wijze meteen schuldig aan de tenlastelegging. Op 27 september 2016 verklaarde Trial Chamber VII Al Mahdi dan ook met unanimiteit schuldig aan deze oorlogsmisdaad, waarbij hij werd veroordeeld tot 9 jaar vrijheidsberoving. Bij de strafbepaling hield het ISH rekening met zowel de ernst en de impact van de feiten, als met een aantal verzachtende omstandigheden, niet in zijn minst het gegeven dat hij schuld had erkend en berouw had getoond en het feit dat hij op goede wijze had samengewerkt met de diensten van het Hof.

April: de voorzitter van het ISH gaf op 7 april 2016 toestemming aan de Congolese autoriteiten om Germain Katanga (DRC) te vervolgen. Weliswaar werd deze laatste op 23 mei 2014 veroordeeld door het ISH, waarna hij einde december 2015 werd overgebracht naar de DRC om zijn straf uit te zitten, maar de Congolese autoriteiten wensen hem nu te vervolgen voor andere feiten die hij beweerdelijk zou hebben gepleegd tussen 2002 en 2006 op het nationale grondgebied. Doordat het zou gaan om andere feiten, zou dit in beginsel niet in strijd zijn met de ne bis in idem-principes. Niettemin vereist art. 108, lid 1 Statuut ISH dat, als de Staat die de veroordeling van een ISH uitvoert, alsnog tot vervolging wil overgaan van deze veroordeelde persoon voor feiten die dateren van voor de overbrenging, het ISH hiervoor toestemming dient te verlenen – hetgeen in casu dan ook gebeurd is. Het was de eerste keer dat het Hof genoemd art. 108, lid 1 diende te interpreteren en toe te passen.

April: na de feitelijke verhuis in december 2015 vond op 19 april 2016 de plechtige opening plaats van de nieuwe gebouwen van het ISH, waarbij Koning Willem-Alexander van Nederland, in aanwezigheid van o.m. VN-Secretaris Ban Ki-moon en ISH-Voorzitter Rechter Silvia Fernández, op ceremoniële en symbolische wijze de nieuwe permanente standplaats van het Strafhof open verklaarde.

Nieuwbouw Internationaal Strafhof geopend door de Nederlandse Koning Willem-Alexander op 19 april 2016 - © UN (Twitter)

Nieuwbouw Internationaal Strafhof geopend door de Nederlandse Koning Willem-Alexander op 19 april 2016 – © UN (Twitter)

April: einde april 2016 maakte Aanklager Bensouda bekend dat een preliminair nazicht (preliminary examination) werd geopend naar de situatie in Burundi, waarbij ondertussen door het aanhoudende geweld al honderden mensen zouden zijn gedood, duizenden mensen zouden zijn gearresteerd en honderdduizenden op de vlucht zijn geslagen. De bedoeling van het nazicht is om na te gaan of er een redelijke basis is om een echt onderzoek (investigation) te openen, waarbij in het bijzonder ook de bevoegdheid van het Strafhof en de ontvankelijkheidsvereisten worden bekeken. De autoriteiten in Burundi hebben misnoegd gereageerd op dit initiatief en hebben sedertdien reeds formele stappen gezet om het lidmaatschap van Burundi bij het Strafhof op te zeggen. Burundi is sedert 2004 verdragspartij bij het Hof.

Juli-september: op 11 juli 2016 besloot Pre-Trial Chamber II dat Oeganda en Djibouti gefaald hadden om uitvoering te geven aan het aanhoudingsbevel van Omar Al Bashir (Soedan, Darfur). De zaak werd daarom verwezen naar de Assembly of States Parties en de VN-Veiligheidsraad, om te oordelen over de gepaste maatregelen die moeten genomen worden. Op 19 september 2016 moest Trial Chamber V(B) een gelijkaardige vaststelling doen ten aanzien van de Kenyaanse autoriteiten (Kenya): ook daar werd wegens niet-nakoming van samenwerkingsverplichtingen de zaak doorverwezen naar het ASP, om de gepaste maatregelen te nemen.

September: de Aanklager heeft in september 2016 een policy paper gepubliceerd over “Case Selection and Prioritisation”. Dit document sluit aan bij een eerdere gelijkaardige policy paper over “Preliminary Examinations” en geeft aan hoe de Aanklager te werk gaat bij de selectie en prioritering van zaken, waarbij haar standpunt is gebaseerd op zowel het wettelijk kader rond het ISH, de rechtspraak van het Hof, de eigen operationele ervaring en de praktijk van andere (inter)nationale hoven en tribunalen. Als dusdanig hoopt de Aanklager meer duidelijkheid en transparantie te verschaffen over haar beleid.

September: op 21 september 2016 ontving de Aanklager op grond van art. 14 Statuut ISH van de Gabonese autoriteiten een verwijzing van de situatie in Gabon sinds mei 2016 (zonder einddatum), met het verzoek om zo snel mogelijk een onderzoek te starten. De Aanklager heeft kort nadien aangegeven een preliminair nazicht te starten conform art. 53, lid 1 Statuut ISH, met het oog op het al dan niet openen van een formeel onderzoek.

Joegoslaviëtribunaal (ICTY) & Mechanisme voor Internationale Straftribunalen (MICT)

Maart: op 24 maart 2016 werd Florence Hartmann (eindelijk) gearresteerd door het MICT op grond van een aanklacht van ‘contempt of court’. Ze werd ervan beticht in 2007 en 2008 de rechtsgang van het ICTY verhinderd te hebben door informatie vrij te geven in een boek en een artikel, hoewel de Appeals Chamber van het ICTY haar dit uitdrukkelijk had verboden. Hiervoor was ze in 2009 veroordeeld tot 7 dagen vrijheidsberoving. Het aanhoudingsbevel tegen haar was al in 2011 uitgevaardigd. Na 6 dagen daadwerkelijk in het UN Detention Unit te hebben doorgebracht, werd ze op 29 maart 2016 vervroegd vrijgelaten.

Maart: Na een proces van 6,5 jaar werd op 24 maart 2016 Radovan Karadžić – een van de allerlaatste ‘grote vissen’, zoals o.a. ook Mladić wiens proces nog voortduurt en met wie hij de bijnaam “ de slager van Bosnië” deelt – door Trial Chamber III van het ICTY veroordeeld voor genocide in Srebrenica (al werd hij wel voor bepaalde aanklachten van genocide in 1992 vrijgesproken), misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden die werden gepleegd door Servische troepen in Bosnië-Herzegovina tussen 1992 en 1995. Karadžić was de eerste president van de Republika Srprska tijdens het Bosnische conflict en wilde een eenmaking van Bosnië met Servië. Na de beëindiging van de oorlog wist hij jarenlang uit de handen van het gerecht te blijven, tot hij in juli 2008 werd gearresteerd in Belgrado, waar hij – volledig onherkenbaar met lange baard – werkzaam was als (alternatieve) geneesheer in een privaat ziekenhuis. De Chamber concludeerde dat hij strafrechtelijke verantwoordelijkheid droeg door zijn deelname aan vier ‘joint criminal enterprises’ (JCE), en dan met name: één gezamenlijk plan om, via het plegen van strafbare feiten, alle Bosnische Kroaten en moslims van het door Serviërs opgeëiste Bosnische grondgebied te verwijderen; één JCE om een terreurcampagne te voeren tegen de burgerbevolking in Sarajevo; één JCE om VN-personeel te gijzelen om zo NATO ertoe te brengen zijn luchtaanvallen te staken; en één JCE om in 1995 in Srebrenica alle Bosnische moslims te elimineren. Karadžić werd veroordeeld tot 40 jaar vrijheidsberoving. Zowel Karadžić als de Aanklager hebben evenwel aangegeven hoger beroep te willen aantekenen.

Transformatie van Radovan Karadžić - © AFP/Getty Images

Transformatie van Radovan Karadžić – © AFP/Getty Images

Maart: letterlijk één week later, op 31 maart 2016, velde Trial Chamber III ook haar uitspraak in de zaak tegen Vojislav Šešelj, president van de Servische radicale partij, voormalig lid van de Vergadering van de Servische Republiek en enfant terrible voor het ICTY door zijn onbetamelijk gedrag tijdens zijn proces. Ook Šešelj werd ten laste gelegd dat hij, voornamelijk middels een deelname aan een JCE, verantwoordelijk was voor misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden die gepleegd werden door Servische troepen tussen augustus 1991 en september 1993. In tegenstelling tot Karadžić werd Šešelj evenwel vrijgesproken, daar de (meerderheid van de) Chamber vond dat de Aanklager had gefaald om aan te tonen dat er sprake was geweest van een JCE, al erkende de Chamber wel dat de misdaden in kwestie waren gepleegd. Met betrekking tot de misdaden die Šešelj individueel en direct zou hebben gepleegd, vond de Chamber dan weer dat ze niet konden gekwalificeerd worden als misdaden tegen de mensheid. Begin mei 2016 heeft de Aanklager van het MICT evenwel aangegeven tegen deze vrijspraak in hoger beroep te willen gaan.

Juni: de Appeals Chamber van het ICTY heeft op 30 juni 2016 de veroordelingen van Mićo Stanišić en Stojan Župljanin bevestigd. Ze waren beiden door een Trial Chamber veroordeeld wegens misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden, waarbij ze allebei een vrijheidsberoving van 22 jaar hadden opgelegd gekregen. Opmerkelijk was onder meer dat beide beklaagden hadden opgeworpen dat de betrokkenheid van de Deense rechter Harhoff – die, pro memorie, in een beruchte gelekte e-mail sterke kritiek had geuit op de gang van zaken in de procedure tegen Šešelj, waarna hij wegens gebrek aan onpartijdigheid in die procedure gewraakt werd – ook de eerlijke procesgang van hun zaak had aangetast, but to no avail: alle beroepsgronden van de beklaagden werden verworpen. De Appeals Chamber gaf de Aanklager daarentegen wel gelijk in één middel dat deze laatste had aangedragen in hoger beroep, maar dat had geen impact op de uiteindelijke veroordeling.

Juli: op 22 juli 2006 2016 besloot de Trial Chamber om de procedure tegen Goran Hadžić te beëindigen in navolging van zijn overlijden op 12 juli 2016 na een aanslepende ziekte. Hij stond terecht voor misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden die gepleegd zouden zijn tegen de Kroatische en niet-Servische bevolking in Kroatië.

Speciaal Tribunaal voor Libanon (STL)

Juli 2016: de Appeals Chamber van het STL maakte op 11 juli 2016 een (voorlopig) einde aan de procedure tegen Mustafa Badreddine (zaak Ayyash et al.), door anders dan de Trial Chamber te oordelen dat er wel voldoende bewijs is om aan te nemen dat deze laatste overleden is. Tegen de andere vier beklaagden kan de procedure wel verder gezet worden, en mocht er later bewijs voorhanden komen dat Badreddine weldegelijk nog in leven is, dan kan ook zijn vervolging hervat worden.

Juli – augustus: op 15 juli 2016 werden Ibrahim Al Amin en Akhbar Beirut schuldig bevonden aan ‘contempt of court’ van het STL, doordat ze informatie over confidentiële getuigen in de Ayyash et al.-zaak hadden gepubliceerd, waardoor het publieke vertrouwen in de goede rechtsgang van het Tribunaal werd ondermijnd. Al Amin werd hiervoor op 29 augustus 2016 veroordeeld tot een boete van 20 000 euro, Beirut tot 6000 euro.

Auteur

  • Steven Dewulf
    Prof. dr. Steven Dewulf is verbonden aan de Universteit Antwerpen als specialist internationaal, Europees en transnationaal strafrecht in de Onderzoeksgroep Rechtshandhaving. Hij is ook gastprofessor Internationaal Strafrecht zowel aan de Universiteit Antwerpen als aan de KU Leuven.

Deel dit item

Druk artikel af