Wereldbeeld 2015 / jg. 39 / nr. 174 / Duurzame Ontwikkeling
Menu
Artikel 4 van 10

Finance for Development. Eerste mijlpaal in een cruciaal jaar voor duurzame ontwikkeling

Bart Tierens, Jan Van de Poel

Inleiding

2015 kondigt zich aan als een cruciaal jaar voor duurzame ontwikkeling. In 2015 komt een einde aan de Millenniumdoelstellingen die de afgelopen 15 jaar de wereldwijde strijd tegen armoede hebben bepaald. In september dit jaar valt de beslissing over de opvolgers van de Millenniumdoelstellingen, de zogenaamde Sustainable Development Goals (SDG’s). In december moet op de klimaattop in Parijs een opvolger van het Kyotoprotocol overeengekomen worden. Dat protocol moet vanaf 2020 bindende doelstellingen vastleggen voor de reductie van broeikasgassen. Vooraf vindt in het Ethiopische Addis Abeba in juli de top rond ontwikkelingsfinanciering plaats. Die moet een nieuw kader rond de duurzame financiering van de toekomstige ontwikkelingsdoelen vastleggen. In deze bijdrage wijzen we op het belang van de top in Addis Abeba. We geven een stand van zaken van de onderhandelingen, met bijzondere aandacht voor de positie van de Europese Unie (EU) en België. Daarnaast gaan we dieper in op de verschillende inhoudelijke dossiers die op tafel liggen, van ontwikkelingshulp tot structurele ingrepen in het financiële systeem. Daarbij geven we ook telkens aan waar de prioriteiten liggen voor de civiele maatschappij en ontwikkelingslanden. [1] Tot slot gaan we ook dieper in op de link met de discussies over de nieuwe duurzame ontwikkelingsdoelen na 2015.

Drie dominotoppen

Tussen 13 en 16 juli van dit jaar vindt in Addis Abeba de 3de internationale conferentie over finance for development plaats. Inhoudelijk staat er veel meer op het spel dan louter hulp. In Addis zal de internationale gemeenschap tot gemeenschappelijke doelstellingen en engagementen voor alle vormen van financiering voor duurzame ontwikkeling. Het gaat daarbij om alle vormen van financiering die relevant zijn voor duurzame ontwikkeling; internationale hulp en binnenlandse publieke middelen, maar ook leningen, private investeringen en internationale handelsstromen. Bovendien moet in Addis ook vooruitgang geboekt worden op het vlak van een meer democratisch monetair en financieel systeem. Die diverse agenda wordt steeds relevanter gezien de sterke economische groei en toegenomen buitenlandse investeringen in heel wat ontwikkelingslanden, het dalende relatieve belang van hulp in vergelijking met andere financiële stromen en de opkomst van nieuwe spelers op het internationale financiële toneel zoals de New Development Bank opgericht door de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika). [2]

De conferentie in Addis Abeba staat niet op zichzelf. Ze maakt deel uit van een reeks internationale topontmoetingen die onderling sterk gelinkt zijn. Het resultaat van Addis zal bepalend zijn voor het welslagen van de septembertop die de post-2015 ontwikkelingsagenda moet vastleggen en de klimaattop in Parijs in december 2015. Terwijl rijke landen de ontwikkelingslanden aan boord willen krijgen voor thema’s als duurzame ontwikkeling en de strijd tegen de klimaatsverandering, is de bekommernis van ontwikkelingslanden dat ze voldoende ondersteuning krijgen van rijke landen om al die engagementen aan te gaan. Daarom zal een succes in Addis ook bijdragen tot succes in New York in september en Parijs in december. Met andere woorden: dominotoppen.

Van Monterrey via Doha naar Addis

Historisch spelen de Verenigde Naties (VN) slechts de tweede viool wanneer het aankomt op financiële en economische kwesties. Het zwaartepunt ligt bij de internationale financiële instellingen, zoals de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Sinds 1999 hebben de G20, een forum met de 20 grootste economieën ter wereld, de coördinerende rol overgenomen die in principe de Economische en Sociale Raad (ECOSOC) van de VN toekomt. Kleinere en economisch minder sterke landen – veelal ontwikkelingslanden – hebben daarom slechts beperkte toegang tot de internationale economische besluitvorming, hetgeen ze wel kunnen binnen de VN. De discussies in het kader van financing for development hebben de VN echter toegelaten een grotere rol te spelen in de economische sfeer.

De eerste conferentie rond financing for development werd georganiseerd in 2002 in het Mexicaanse Monterrey. [3] Hoewel ngo’s niet opgetogen waren over het resultaat, betekende Monterrey wel een belangrijke shift in het debat. Binnenlandse financieringsbronnen – voornamelijk inkomsten uit belastingen – kwamen hoog op de agenda. Ook kwesties zoals schuldkwijtschelding, de hervorming van de financiële architectuur en het belang van effectieve hulp kregen meer aandacht. Dat was mede het gevolg van het groeiend bewustzijn van een aantal midden-inkomenslanden.

Zes jaar later, in 2008, had een opvolgingsconferentie plaats in het Qatarese Doha. [4] Het resultaat was teleurstellend. Vooral rond de aanpak van toekomstige schuldencrisissen werd bijzonder weinig vooruitgang geboekt. Verfrissend was wel de aandacht voor ‘onwetmatige financiële stromen’ – zeg maar belastingontwijking en -ontduiking – en klimaatfinanciering. Pogingen om het expertcomité van de VN rond fiscale zaken op te waarderen bleven zonder resultaat. Een jaar later organiseerden de VN in New York een conferentie die een antwoord moest bieden op de impact van de financiële crisis op ontwikkelingslanden. [5] Op de ‘crisistop’ werden de engagementen van Doha grotendeels herhaald. Enkel op vlak van de hervorming van het IMF en het globale monetair systeem werd enige vooruitgang geboekt. Met het zogenaamde ‘Stiglitz-rapport’ [6] trachtte de Algemene Vergadering van de VN meer vat te krijgen op het financiële systeem. Die poging werd grotendeels ondermijnd door de rijke landen en kon de fundamentele dominantie van de G20 en de international financiële instellingen in die arena niet temperen.

Waar staan we vandaag?

Sinds begin dit jaar zijn er onderhandelingen aan de gang over een mogelijke slotverklaring voor Addis Abeba in New York. Half maart bereidden de co-facilitatoren van de onderhandelingen, de ambassadeurs van Noorwegen en Guyana, een zogenaamde ‘zero draft’ voor van de uiteindelijke slottekst. [7] Die ‘zero draft’ vormt nu de basis voor de verdere onderhandelingen. Een positief element is dat in het kader van de sterkere nadruk op binnenlandse financieringsbronnen – in essentie via belastingopbrengsten – ook aandacht komt voor belastingontwijking. De ontwerptekst erkent dat er grenzen zijn aan wat individuele landen aan belastingen kunnen innen in een interdependente wereld. Landen engageren zich tot meer internationale samenwerking. Vraag is of die samenwerking voldoende ruimte laat zodat alle landen – ook de armste – daadwerkelijk de vruchten kunnen plukken van die versterkte samenwerking. Op vlak van internationale publieke financiering roept de tekst de rijke landen op om tegen 2020 de veertig jaar oude belofte om 0,7 procent van hun inkomen aan ontwikkelingshulp te besteden, na te leven. Wel wordt een opening gecreëerd om een deel van dat geld ook als klimaatfinanciering te bestempelen, terwijl ontwikkelingslanden en ngo’s vinden dat die middelen ‘additioneel’ dus bovenop de ontwikkelingshulp moet komen. Verder valt de sterke aandacht voor private financiële stromen, zoals remittances van migranten, buitenlandse directe investeringen en financiële beleggingen, op. NGO’s wijzen in dat verband ook op het belang van een grondige afweging van de mogelijke risico’s. Daarnaast wordt er nog altijd gedacht aan innovatieve financieringsvormen zoals een financiële transactietaks, koolstoftaksen, taksen op kerosine, of bijkomende tabakstaksen.

Een uitgebreide actieagenda

Op de onderhandelingstafel in Addis zal niet alleen een algemene politieke verklaring rond duurzame ontwikkelingsfinanciering worden onderhandeld, maar ook een concrete actieagenda. Die valt grosso modo uit elkaar in zes delen: binnenlandse publieke financiering (voornamelijk afkomstig uit belastingen), internationale publieke financiering, private financiering, duurzaam schuldbeleid en voorkomen van schuldencrisissen, internationale handel en systemische kwesties zoals de structuur van het financiële en monetaire systeem.

Binnenlandse publieke financiering

Binnenlandse publieke financiering is de meest duurzame en voorspelbare manier voor ontwikkelingslanden om de eigen ontwikkeling te financieren. Vandaag worden ontwikkelingslanden geconfronteerd met aanzienlijke barrières om voldoende binnenlandse middelen te mobiliseren. In ontwikkelingslanden schommelt de verhouding tussen de fiscale inkomsten en het BNP – het overheidsbeslag – tussen 15 en 20%. In OESO-landen is dat gemiddeld 34%. Dat betekent dat er nog heel wat ruimte is voor ontwikkelingslanden om potentiële inkomsten aan te boren. De belangrijkste barrières situeren zich op het globale niveau. Ontwikkelingslanden zijn vaker slachtoffer van de gaten in het fiscale systeem die maken dat multinationals hun belastbare winsten verschuiven naar landen waar de tarieven zeer laag liggen. Ook de zogenaamde ‘spillover-effecten’ – de impact van fiscale beslissingen in één land op een ander land – spelen sterker in ontwikkelingslanden. [8] De omvang en impact van die internationale barrières werden recent pijnlijk duidelijk door de journalistieke onthullingen in de Luxleaks en Swissleaks affaires.[9]

Die barrières kunnen enkel via internationale samenwerking worden weggewerkt. Op langere termijn is het daarom noodzakelijk dat er een juridisch bindend kader – een fiscale conventie – komt dat de spelregels voor iedereen vastlegt. In het kader van de huidige onderhandelingen ligt de idee op tafel om het bestaande VN-expertcomité met betrekking tot samenwerking in fiscale aangelegenheden op te waarderen tot een intergouvernementeel orgaan. Dit idee wordt sterk gesteund door heel wat ontwikkelingslanden en NGO’s. Dat orgaan moet het mandaat krijgen internationale fiscale normen en standaarden uit te werken en voldoende middelen krijgen om die opdracht waar te maken. Vandaag wordt die rol gespeeld door de G20 en de OESO. Dat betekent dat de meeste ontwikkelingslanden niet kunnen meepraten over regels met grote impact op hun financiële mogelijkheden. Verder is het belangrijk dat landen zich engageren tot de uitbouw van progressieve belastingsystemen, zodat het fiscale beleid bijdraagt tot duurzame ontwikkeling en de verwezenlijking van mensenrechten.

Internationale publieke financiering

Om duurzame ontwikkeling mogelijk te maken zijn aanzienlijke nieuwe en bijkomende middelen nodig, met inbegrip van hulp. Zowel in Monterrey als in Doha werd de cruciale rol van internationale financiële en technische samenwerking erkend. Hulp blijft daarbij een onvervangbaar onderdeel in een steeds diverser financieringslandschap. Hulp is het meest effectief wanneer haar fundamentele doelstelling om armoede en ongelijkheid te bestrijden en mensenrechten te realiseren gevrijwaard blijft.

In Addis Abeba verwachten we sterke engagementen, zowel op het vlak van de kwantiteit als de kwaliteit van hulp. Belangrijk is dat een duidelijk en bindend tijdspad wordt afgesproken om het engagement om minimaal 0,7% van het bnp als officiële ontwikkelingshulp te reserveren op korte termijn te realiseren. Daarnaast moeten er garanties komen dat enkel echte, financiële inspanningen voor duurzame ontwikkeling als hulp worden aangerekend. Dat betekent dat gebonden hulp, schuldverlichting, de financiering van de opvang van vluchtelingen en toegewezen studentenkosten buiten beschouwing worden gelaten. Op vlak van de kwaliteit moeten de principes voor effectieve ontwikkeling gelden voor alle vormen van ontwikkelingsfinanciering, zowel publiek als privaat.

Belangrijk is ook dat concrete stappen vooruit worden gezet om innovatieve financieringsbronnen, zoals een financiële transactietaks (FTT), inkomsten uit de veiling van ETS-emissierechten en een taks op internationaal transport aan te boren. Het spreekt voor zich dat deze middelen bovenop het engagement op vlak van hulp moet komen.

Waarover niet op de top van Addis Abeba zal worden beslist, maar wel op de klimaattop in Parijs is klimaatfinanciering. Volgens schattingen zullen ontwikkelingslanden jaarlijks tussen 27 en 66 miljard dollar nodig hebben om zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatsverandering, waarvan de oorzaak hoofdzakelijk bij geïndustrialiseerde landen ligt. Daarnaast hebben ontwikkelingslanden jaarlijks naar schatting 170 miljard dollar nodig om zich koolstofarm te ontwikkelen. Vanuit hun historische verantwoordelijkheid hebben rijke landen de plicht om ontwikkelingslanden te ondersteunen met klimaatfinanciering. Die moet bovenop de budgetten van ontwikkelingshulp komen.

Private financiering

De Monterrey-consensus benadrukte dat privaat kapitaal een belangrijke bijdrage kan leveren tot de verbetering van de productiviteit, technologietransfers en jobcreatie in ontwikkelingslanden. Tegelijkertijd blijven grote uitdagingen om investeerders op hun verantwoordelijkheid te wijzen en te houden op vlak van mensenrechten, arbeidsrechten en andere overwegingen op vlak van duurzame ontwikkeling. Als een gevolg van beleidskeuzes vastgelegd in belastingverdragen, handels- en investeringsakkoorden verliezen ontwikkelingslanden al te vaak de capaciteit om adequate regelgevende kaders op te zetten. Addis moet daarom de aanzet geven tot een omvattend en transparant en regelgevend kader, zodat private investeringen duurzame ontwikkeling kan stimuleren.

Daarnaast zien we dat de rol van internationale private financiering binnen finance for development toeneemt als gevolg van een veranderende visie op de manier waarop hulp wordt geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van publiek-private partnerschappen en vermenging van giften met kredieten aan commerciële voorwaarden. Aan dergelijke nieuwe instrumenten zijn heel wat risico’s verbonden. Zo is vandaag weinig duidelijkheid over de kosteneffectiviteit, duurzaamheid en ontwikkelingsimpact. Daarom is een omzichtige benadering op z’n plaats.

Duurzaam schuldbeleid en voorkomen van schuldencrisissen

De laatste decennia hebben internationale financiële instellingen en andere geldschieters verschillende initiatieven genomen om publieke schulden te verlichten (Highly Indepted Poor Countries Iniative, Multilateral Debt Relief Initiative). Daarnaast werd een kader voor duurzaam schuldbeleid ontwikkeld binnen de Club van Parijs, een forum van de voornaamste schuldeisers. Dat kader heeft een aantal perverse effecten gesorteerd. Voor met name lage inkomenslanden waarvan het risico op een mogelijk bankroet hoog werden ingeschat betekende dat een zware beperking van de toegang tot externe financiering. Bovendien waren programma’s voor schuldverlichting gekoppeld aan voorwaarden die de beleidsruimte van landen om sociaal beleid te voeren drastisch inperkte.

Een historische analyse van die mechanismen legt een aantal fundamentele problemen bloot. Zo blijken mechanismen voor schuldherschikking vooral gedomineerd door schuldeisers, gaan ze voorbij aan de verantwoordelijkheid van schuldeisers en geven financiële overwegingen de doorslag niet zelden ten koste van mensenrechten. De contractuele aanpak, zoals voorgesteld door het IMF, benadrukt het belang van clausules voor ‘collectieve acties’ die voorkomen dat een minderheid van schuldeisers herschikkingen kunnen dwarsbomen. [10] De negatieve impact daarvan bleek nogmaals toen Argentinië als gevolg van een speculatieve aanval van Amerikaanse aasgierfondsen op het randje van het bankroet werd gedwongen. Het initiatief van het IMF biedt echter geen oplossing voor leningen die reed zijn aangegaan. Daarom is een multilateraal raamwerk nodig voor de herschikking van publieke schulden. Dat moet omvattend zijn, gebaseerd op mensenrechten, zowel schuldenaars als schuldeisers voor hun verantwoordelijk stellen en alle belanghebbenden erkennen en betrekken. Via onafhankelijke audits moet de legitimiteit van bestaande schulden onderzocht en beoordeeld worden. Niet-legitieme schulden moeten vervolgens kwijtgescholden worden.

Internationale handel

Internationale handel speelt een belangrijke rol in ontwikkeling. Handelsliberalisering mag geen doel op zich zijn. Internationale handel moet ontwikkelingslanden ondersteunen in de ontwikkeling van een eigen industrie met hogere toegevoegde waarde. Het huidige handelsregime – zowel binnen de WTO als via allerlei regionale en bilaterale handels- en investeringsakkoorden – heeft de markten opengebroken zonder afdoende rekening te houden met een eventuele negatieve impact op ontwikkelingslanden. Daarom is een herziening van handels- en investeringsakkoorden nodig opdat ontwikkelingslanden de ruimte krijgen om eigen keuzes te maken op vlak van crisismanagement, regulering van kapitaalstromen, bescherming van waardig werk, rechtvaardige fiscaliteit en publieke dienstverlening.

Een inclusiever en stabieler internationaal economisch systeem

De meeste ontwikkelingslanden zijn uitgesloten van besluitvorming in internationale financiële instellingen zoals de Financial Stability Board (FSB). De hervormingen van de Bretton Woods-instellingen gaan traag en blijven beperkt. In de nasleep van de economische crisis kreeg de FSB een sleutelrol in het bepalen van nieuwe standaarden op vlak van de regulering van de financiële sector. Het lidmaatschap is echter problematisch. De FSB bevat de leden van de G20, een aantal daarvan zijn grote opkomende markten, maar sluit het overgrote deel van de VN-lidstaten uit. Hetzelfde geldt voor andere bepalende financiële instellingen zoals het Basel-comité voor banktoezicht, de Bank voor Internationale Betalingen. Daarnaast zijn er nog private entiteiten zoals International Accounting Standards Board zonder enige publiek toezicht en participatie.

In Doha kwamen regeringsleiders overeen dat de hervorming van de internationale architectuur moest leiden tot “greater transparency and strengthening the voice and participation of developing countries and countries with economies in transition in international decisionmaking and normsetting”. [11] Daarnaast beslisten ze ook dat de Bretton Woods-instellingen ‘comprehensively reformed’ moesten worden. Net binnen die instellingen met een bepalende impact op ontwikkelingslanden – vooral in crisistijd – stelt het gebrek aan ‘global governance’ zich zo scherp. De ambitieuze hervormingsagenda bleef grotendeels dode letter. In Addis moeten dan ook stappen vooruit gezet worden op vlak van die hervormingsagenda rond ‘economic governance’. Dat vereist een verhoogde transparantie en sterke verantwoording, zodat alle ontwikkelingslanden kunnen deelnemen aan de besluitvorming binnen de internationale financiële instellingen. Binnen het IMF zou dat betekenen dat beslissingen worden genomen bij dubbele meerderheid, zowel van landen als aandelen. Ook binnen het mondiaal monetair systeem dringen zich hervormingen op. Zo moet de stabiliteit versterkt worden door de reserves van ontwikkelingslanden te vergroten. Concreet betekent dat de oprichting van een ‘Global Economic Coordination Council’ binnen de VN, dat richting kan geven aan een economisch beleid.

Quid Europa en België?

Al in december 2013 formuleerden de Europese buitenlandministers besluiten over ‘de financiering van armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling’ . Ze benadrukten een aantal belangrijke punten, zoals de strijd tegen belastingontwijking en -ontduiking en de nood aan bijkomende afspraken opdat ook private investeringen zouden bijdragen aan duurzame ontwikkeling. Begin februari 2015 lanceerde de Europese Commissie een Mededeling over ontwikkelingsfinanciering, met als titel ‘A Global Partnership for Poverty Eradication and Sustainable Development after 2015’. [13] Deze mededeling bouwt verder op bestaande posities en voedt de onderhandelingspositie van de Europese Unie. De mededeling was teleurstellend omdat ze niet expliciet naar finance for development verwees, noch naar concrete afspraken over de implementatie van de post-2015 ontwikkelingsdoelen (‘means of implementation’). In de plaats komt het nogal vage ‘global partnership’. Evenmin maakt de tekst melding van eerder overeengekomen beslissingen en engagementen in Monterrey of Doha, wat getuigt van een beperkte ambitie voor Addis. Europa heeft dus een kans gemist. Ondertussen lopen de gesprekken tussen de Europese ministers verder. In mei zal dat proces moeten landen met nieuwe raadsbesluiten. Daarbij is het belangrijk dat Europa voortbouwt op de engagementen en afspraken die gemaakt werden tijdens de voorgaande conferenties in Monterrey (2002) en Doha (2008). Dat is de beste garantie voor geslaagde onderhandelingen over het post-2015 kader in New York en voor een klimaatakkoord in Parijs. Ook het Parlement bereidt een positie voor. Daarover verwachten we de komende weken meer duidelijkheid. [14] Het gewicht daarvan moeten we sterk relativeren, gezien het om een rapport ‘op eigen initiatief’ gaat.

Tijdens de voorbereidende onderhandelingsrondes in New York in april – de zogenaamde ‘drafting sessions’ – zette vicepremier en minister voor ontwikkelingssamenwerking Alexander De Croo de Belgische prioriteiten op een rijtje: de betrokkenheid van alle spelers op alle mogelijke bestuursniveaus, digitalisering, de nood aan efficiënte belastinginning en de strijd tegen onwetmatige financiële stromen en goed beheer van natuurlijke rijkdommen, meer effectieve ontwikkelingshulp en grotere aandacht voor de minst ontwikkelde landen in ontwikkelingssamenwerking.  De concrete invulling van die prioriteiten blijft voorlopig zeer vaag. Het is dan ook belangrijk dat die concretisering in de komende weken gebeurt. Daarbij is het belangrijk dat de verschillende stakeholders daar actief bij betrokken worden. Ook het parlement moet een actieve rol spelen, zowel bij de standpuntbepaling als bij de opvolging van de concrete implementatie in de komende jaren.

Voor de NGO’s bevat de Belgische agenda een aantal waardevolle elementen, maar had de minister wat meer ambitie mogen hebben. Eerder moet België zich als sterke en  geloofwaardige speler op het internationale toneel profileren door zelf de nodige maatregelen te nemen. Dat betekent dat o.m. een bindend en geloofwaardig groeipad om de wettelijk vastgelegde 0,7%-norm voor ontwikkelingshulp zo snel mogelijk te realiseren, een geloofwaardige tax shift die werk maakt van de strijd tegen belastingontduiking en -ontwijking en ook een bijdrage vraagt van kapitaalkrachtigen, een proactieve houding in de discussies over de implementatie van de FTT binnen de Europese versterkte samenwerking. Dat sterke maatregelen op nationaal vlak impact kunnen hebben, bewijst de zero draft die vandaag op tafel ligt. Daarin wordt ons land op de schouder geklopt voor haar eerdere maatregelen in de strijd tegen aasgierfondsen. [16] Tot slot is het nodig dat ons land tijdens de conferentie voor een sterke vertegenwoordiging op het hoogste politieke niveau zorgt, zoals gevraagd door de Algemene Vergadering van de VN. [17] Dat betekent een sterke politieke delegatie met de premier en relevante ministers, zoals de minister van Financiën, Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking.

Belang voor de post-2015 ontwikkelingsagenda

Zoals gezegd is de top in Addis Abeba van groot belang voor het slagen van de post-2015 ontwikkelingsagenda. Niettemin bestaat onduidelijkheid over de exacte betekenis voor de post-2015 agenda. De Europese Unie en rijke landen willen de top aangrijpen om de volledige means of implementation – de middelen die nodig zijn voor de uitvoering – van de post-2015 agenda te onderhandelen. Ontwikkelingslanden willen de twee onderhandelingsprocessen liever gescheiden houden. De vraag om de Addis-top te organiseren kwam van de ontwikkelingslanden (G77) als een manier om zeker te zijn dat rijke landen met financiële middelen over de brug zouden komen. Ontwikkelingslanden vrezen dan ook dat de rijke landen onder die financiële engagementen proberen uitkomen door de processen samen te voegen.

Een eerste belangrijke verbinding bestaat uit het eerder vermelde domino effect. De top  in Addis Abeba zal de sfeer bepalen van latere tops dit jaar. Dat betekent concreet dat de rijke landen zich voldoende zullen moeten engageren om ontwikkelingslanden te ondersteunen.

Ten tweede zal de uitvoering van de post-2015 agenda niet slagen als niet voldoende middelen voor ontwikkeling worden vrijgemaakt. Hoewel heel wat ontwikkelingslanden de afgelopen decennia er economisch sterk op vooruit gegaan zijn, blijven grote ongelijkheden tussen – en ook binnen – landen bestaan.

De inhoud van de post-2015 agenda ligt ondertussen grotendeels vast en de ambities liggen veel hoger dan bij de Millenniumdoelstellingen. Er komen 17 Sustainable Development Goals (SDG’s) die naast thema’s als armoedebestrijding, onderwijs, water en gendergelijkheid – zoals we al in de Millenniumdoelstellingen vonden – ook thema’s behandelen als duurzame consumptie en productie, klimaatverandering, ongelijkheid, en vredevolle en inclusieve samenlevingen. Bovendien gaan de SDG’s verder dan hun voorganger. Waar de Millenniumdoelstellingen streefden naar het halveren van extreme armoede of het aantal mensen zonder toegang tot drinkbaar water, willen de SDG’s die problemen volledig wegwerken. Leaving no one behind is een centraal principe geworden achter de nieuwe agenda.

De SDG’s verschillen verder van de Millenniumdoelstellingen in het feit dat ze problemen niet enkel in ontwikkelingslanden situeren, maar ook in ontwikkelde landen. Ze zijn daarom geformuleerd als universele doelstellingen die niet enkel in ontwikkelingslanden maar ook in ontwikkelde landen zullen moeten uitgevoerd worden.

Ambitieuze engagementen rond internationale samenwerking in de strijd tegen belastingontwijking, internationale publieke financiering, een duurzaam schuldenbeleid, de hervorming van de internationale handel en de hervorming van internationale financiële instellingen zijn een eerste stap om de post-2015 agenda te behalen. Wat niet aan bod komt in de financing for development onderhandelingen, maar wat ook cruciaal is voor het slagen van de agenda, is dat alle landen een duurzame ontwikkelingsreflex integreren in al hun beleidsdomeinen. Dat is evengoed voor ontwikkelde landen als voor ontwikkelingslanden een voorwaarde om het behalen van de SDG’s mogelijk te maken.

Conclusie

Het kan natuurlijk enigszins onlogisch lijken dat de beslissing over de financieringskwestie voor de finale beslissing over de SDG’s valt. Is het immers niet beter eerst gezamenlijke doelstellingen af te spreken en dan pas te kijken op welke manier die doelstellingen gefinancierd zullen worden? Uit deze bijdrage mag blijken dat die redenering een beetje kort door de bocht is. Ten eerste lopen beide discussies al geruime tijd parallel in New York, wat een zekere onderlinge verwevenheid verzekert. Ten tweede is dat ook een strategische keuze, met name van de ontwikkelingslanden, om eerst tot een verklaring en actieprogramma rond financiering te komen. Op die manier willen ze de druk op rijke landen opvoeren om hun engagementen waar te maken. De rijke landen zien daarin een risico en vrezen dat vooral opkomende mogendheden als Brazilië, India en China langs de kassa willen passeren om later in New York en Parijs verstek te geven.

Dergelijke strategische overwegingen gaan eigenlijk voorbij aan waar het echt om gaat. Addis is het forum bij uitstek waar de wereldgemeenschap – zowel rijke landen als ontwikkelingslanden – een gezamenlijke agenda kunnen uitwerken om het economische en financiële systeem aan te passen aan de uitdagingen van morgen. Hoewel Addis Abeba geen juridisch bindende regels zal opleveren, zal het wel bepalend zijn voor het discours rond ontwikkeling en ontwikkelingsfinanciering in de komende jaren. Bovendien worden gemeenschappelijke doelstellingen bepaald en een mandaat verleend voor de opvolging. Ook de dynamiek van deze onderhandelingen verschilt grondig met deze van andere economische fora zoals de G20 en de internationale financiële instellingen om de eenvoudige reden dat alle landen op gelijke voet rond de tafel zitten. Addis Abeba betekent dan ook een gouden kans voor een economisch en financieel systeem dat democratischer, inclusiever en participatiever is dan het systeem dat haar beperkingen duidelijk heeft getoond tijdens de voorbij crisis.

__________________________________

Noten

[1] http://www.11.be/en/component/docman/doc_download/1677-financing-for-development-position-paper; http://www.concordeurope.org/publications/item/412-destination-addis

[2] Agreement on the New Development Bank, Fortaleza, Brazil, 2014-07-14, http://www.brics.utoronto.ca/docs/140715-bank.html

[3]  http://www.un.org/esa/ffd/monterrey/MonterreyConsensus.pdf

[4] http://www.un.org/esa/ffd/doha/documents/Doha_Declaration_FFD.pdf

[5] http://www.un.org/ga/econcrisissummit/

[6] Report of the Commission of Experts of the President of the United Nations General Assembly on Reforms of the International Monetary and Financial System, 2009-09-21, http://www.un.org/ga/econcrisissummit/docs/FinalReport_CoE.pdf

[7] http://www.un.org/esa/ffd/wp-content/uploads/2015/03/1ds-zero-draft-outcome.pdf

[8] IMF, ‘Spillovers in international corporate taxation’, IMF Policy Paper, 2014-05-09, http://www.imf.org/external/np/pp/eng/2014/050914.pdf

[9] J. VAN DE POEL, ‘Wat na Luxleaks?’, Samenleving en Politiek, 2015, 22 (1), 36-45.

[10] IMF, Strengthening the contractual framework to address collective action problems in sovereign debt restructuring, IMF Staff Report, 2014-10-01, . http://www.imf.org/external/np/pp/eng/2014/090214.pdf

[11] Doha Declaration on Financing for Development: outcome document of the Follow-up International Conference on Financing for Development to Review the Implementation of the Monterrey Consensus, United Nations, 2008-12-2, http://www.un.org/esa/ffd/doha/documents/Doha_Declaration_FFD.pdf, p. 26.

[12] http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/EN/foraff/140060.pdf.

[13] http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-15-4143_en.htm.

[14] Een overzicht van de activiteiten van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement: http://www.europarl.europa.eu/committees/nl/deve/home.html.

[15] http://www.alexanderdecroo.be/intervention-financing-for-development-drafting-session-for-the-addis-ababa-outcome-document-new-york-13-april-2015/

[16] Paragraaf 88 van de zero draft rond ‘debt and debt sustainability’ verwijst naar de bestaande wetgeving die voorkomt dat activa gefinancierd met middelen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking door aasgierfondsen kunnen aangeslagen worden: “we applaud the legislative steps taken in Belgium and the United Kingdom to impede these activities and encourage other financial centre jurisdictions to similarly take action”, http://www.un.org/esa/ffd/wp-content/uploads/2015/03/1ds-zero-draft-outcome.pdf

[17] http://www.un.org/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/RES/68/279&Lang=E.

 

Auteur

  • Bart Tierens
    Bart Tierens studeerde politieke wetenschappen (UGent) en internationale ontwikkeling (ULB). Momenteel werkt hij bij 11.11.11 als beleidsmedewerker rond de post-2015 ontwikkelingsagenda.

  • Jan Van de Poel
    Jan Van de Poel studeerde geschiedenis (VUB) en politieke wetenschappen (UCL). Hij behaalde een doctoraat in de geschiedenis (VUB, 2012). Momenteel werkt hij bij 11.11.11 als beleidsmedewerker rond financiële thema’ s. Hij is tevens gastprofessor aan de VUB.

Deel dit item

Druk artikel af