Wereldbeeld 2014 / jg. 38 / nr. 170 / Economische & Sociale Zaken, Duurzame Ontwikkeling
Menu
Artikel 7 van 11

Handel en sociale ontwikkeling: diaboliseren of dialogeren?

Lore Van den Putte

Een morele afweging

De instorting van een textielfabriek in Bangladesh meer dan een jaar geleden toonde pijnlijk aan dat wij als Westerse consument indirect mee verantwoordelijk zijn voor de omstandigheden waarin deze textielarbeid(st)ers onze massagoederen produceren. Meer dan 1000 doden en 2000 gewonden vielen te betreuren in en rond Rana Plaza, een acht verdiepingen tellend gebouw dat op geen enkele manier was voorzien op de zware machines die de textielindustrie nodig heeft. De dag voor de instorting, 23 april 2013, werden scheuren ontdekt in het gebouw, waarin zich behalve een naaiatelier ook winkels en appartementen bevonden. Toch moesten de arbeiders de volgende dag opnieuw aan het werk. Zonder enige vorm van vakbondsbescherming konden ze niet anders dan de bevelen van hun oversten opvolgen. Met de welgekende tragedie tot gevolg. Normaal gezien zou dit voor ons een ver-van-mijn-bed-show zijn, ware het niet dat de slachtoffers kledij produceerden voor zeer populaire Westerse winkelketens. Wereldwijde verontwaardiging bleef dan ook niet uit. Zelfs de nieuwe paus Franciscus sprak zich op 1 mei 2013 uit tegen de erbarmelijke werkomstandigheden in de fabriek en maakte zelfs gewag van slavenarbeid.

In dit verhaal speelt de Europese Unie als grootste afnemer van Bengalese exportgoederen een belangrijke rol. In 2011 kwamen maar liefst 26,1% van hun goederen onze kant op. De Verenigde Staten als tweede afnemer was (maar) goed voor net geen 10%. Aangezien handelsbeleid een exclusieve EU-bevoegdheid is (en lidstaten hier maar weinig over te zeggen hebben), kon een reactie van de Hoge Vertegenwoordiger voor Extern Beleid, Catherine Ashton, en de Europese Commissaris voor Handel, Karel De Gucht, niet uitblijven. Ze wezen erop dat het probleem verder reikt dan onveilige werkomstandigheden en te wijten is aan een gebrek aan fundamentele arbeidsstandaarden.

Deze fundamentele arbeidsstandaarden zijn het resultaat van afspraken binnen de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), een VN-instelling waar overheden, werknemers en werkgevers arbeidsstandaarden opstellen waaraan de 185 landen die lid zijn, zich moeten houden. De belangrijkste hiervan zijn de 4 fundamentele standaarden (Core Labour Standards, CLS): het recht op vrije vereniging en de erkenning van het recht op collectief onderhandelen, het afschaffen van elke vorm van dwang- of verplichte arbeid, het afschaffen van kinderarbeid en tenslotte het elimineren van discriminatie op de werkplaats. Ze worden gezien als minimumvoorwaarden waaraan arbeid moet voldoen en worden soms zelfs aanzien als de sociale component van mensenrechten.

Deze arbeidsnormen zijn zeer belangrijk voor de EU, niet alleen binnen Europa maar ook daarbuiten. Samen met de VS probeerde de EU in de jaren 1990 dan ook om sociale normen op te nemen in de Wereldhandelsorganisatie (WHO). Dit stuitte op groot verzet van ontwikkelingslanden, die de twee grootste handelsmachten ervan beschuldigden sociale normen te misbruiken voor protectionistische doeleinden. Immers, het zou hen niet te doen zijn om het lot van arbeiders in het zuiden maar om het lot van hun eigen arbeiders die door goedkope concurrentie uit de markt werden geprezen. Ontwikkelingslanden zagen de lage arbeidsstandaarden zelfs als een comparatief voordeel. Over hun werkelijke drijfveren lopen de meningen uiteen, maar feit is dat de EU en de VS onder andere naar aanleiding van dit debacle in de WHO arbeidsstandaarden begonnen op te nemen in hun handelsakkoorden. Ondertussen is de inclusie van deze arbeidsnormen een standaardpraktijk geworden in elk akkoord dat de EU of de VS onderhandelt. Dit is dus niet enkel het geval voor landen zoals Colombia – het land met het hoogste aantal vakbondsdoden wereldwijd – maar ook voor bijvoorbeeld Zuid-Korea – waar vakbondsrechten slechts in geringe mate worden gerespecteerd.

Hoewel beide handelsblokken deze rechten erg benadrukken in hun handelsrelaties, hebben ze een totaal verschillende aanpak om de naleving ervan te verzekeren. De EU verkiest een coöperatieve aanpak en treedt in dialoog met landen als er zich incidenten voordoen. De VS daarentegen voorziet sancties voor het overtredende land. Welke aanpak valt te verkiezen vanuit moreel oogpunt en welke werkwijze zorgt voor het beste resultaat in de praktijk? Deze twee vragen vormen het onderwerp van dit artikel.

Hoewel er veel debat was en nog steeds is over de vraag óf landen sociale normen moeten promoten in derde landen, vertrekt dit artikel vanuit de idee dat dit het geval is. Met dit doel voor ogen, stellen er zich echter verschillende morele vragen. Wat kunnen Europa en de VS ondernemen tegen producten die in mensonwaardige omstandigheden worden geproduceerd? Laat ons terugkeren naar het voorbeeld van Bangladesh. Een eerste mogelijkheid zou zijn om de handel met Bangladesh (als geheel of met bepaalde sectoren) stop te zetten om op geen enkele manier aandeel te hebben in het erbarmelijke lot van deze arbeiders. Echter, op grote schaal zou dit ervoor kunnen zorgen dat deze werknemers hun job verliezen zodat een groot deel van het gezinsinkomen wegvalt. Een tweede mogelijkheid zou zijn om deze kledij nog steeds te kopen om de arbeiders te ondersteunen, maar moreel ligt dit iets moeilijker. Bovendien is er nog een bijkomend probleem inzake informatie: vaak gebeurt het produceren van goederen in verschillende landen waar tientallen onderaannemingen elk een deel van de productie voor hun rekening nemen. De precieze manier waarop een product is gemaakt, valt dus moeilijk te achterhalen. Daarnaast moet een product ook naar hier worden vervoerd opdat het in onze winkelrekken kan belanden. Ook tijdens het transport kunnen er allerlei problemen opduiken inzake arbeidsstandaarden.

Sancties en dialoog

Bovenvermelde morele problemen stellen zich niet enkel voor ons als individuele consument, maar ook voor beleidsmakers. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bijvoorbeeld de VS en de EU een totaal andere aanpak hanteren[1].

De VS staat bekend voor haar sanctiegerichte en conditionele aanpak[2], die gekenmerkt wordt door twee elementen. Ten eerste eist de VS van derde landen vaak een aanpassing van hun nationale arbeidswetgeving voor het een handelsakkoord goedkeurt (pre-ratificatie conditionaliteit). Dit was onder meer het geval met Colombia. Hoewel het akkoord al werd ondertekend in 2006, duurde het tot 2011 vooraleer het Amerikaanse Congres het goedkeurde[3]. Onder de legislatuur van Bush werd het akkoord heronderhandeld om een sterkere nadruk te leggen op de fundamentele arbeidsstandaarden. Onder Obama werd een Actieplan opgesteld dat van Colombia onder meer een aanpassing van haar strafrecht eiste om zo werkgevers die vakbondsrechten ondermijnen, te kunnen beboeten. Uiteindelijk werd het akkoord goedgekeurd, ondanks verzet van Amerikaanse en Colombiaanse vakbonden. Een tweede typisch aspect van de Amerikaanse aanpak is de sanctiegerichte geschillenbeslechting. In internationale handelsakkoorden is het de gewoonte dat het akkoord voorziet in een formele geschillenprocedure voor alle handelskwesties. In de Amerikaanse akkoorden vallen arbeidsgeschillen ook onder deze formele procedure. Dit betekent dat handelspartners, als de ene de andere verdenkt van het niet beschermen van de arbeidsrechten van zijn burgers, dit kan melden aan een neutraal en internationaal panel dat moet oordelen of dit het geval is[4]. Als het beschuldigde land inderdaad in gebreke is, dan kan dit panel het land bepaalde handelsvoordelen ontzeggen of een boete opleggen. Dit vloeit voort uit het geloof dat arbeidsvraagstukken op dezelfde manier moeten worden behandeld als ‘andere’ handelskwesties[5]. Vooral NGOs en vakbonden (niet alleen in de VS, maar ook in Europa) propageren deze aanpak[6] en ijveren voor een mogelijkheid tot strenge bestraffing.

Bovenvermelde ‘harde’ aanpak werd ook toegepast inzake Bangladesh. Na enorme druk van vakbonden en Democraten koos de VS voor het opschorten van de handelsvoordelen[7]. Hoewel de VS eerst de dialoog was aangegaan met de Bengaalse overheid, zag ze zich genoodzaakt tot deze actie omdat veranderingen uitbleven.

De EU heeft zo’n sanctiegerichte aanpak altijd resoluut verworpen[8].  Ze wil hiermee vermijden om te worden beschuldigd van protectionisme en wil ook het comparatieve voordeel van ontwikkelingslanden met lage lonen niet ondermijnen. Europa staat dan ook bekend voor haar promotionele of coöperatieve aanpak[9] die onder meer voorziet in een dialoog over arbeidskwesties tussen de handelspartners[10]. Sinds het akkoord met Zuid-Korea – dat in werking trad in 2011 – bevat elk Europees handelsakkoord een hoofdstuk over ‘handel en duurzame ontwikkeling’ waarbinnen arbeids- en milieuaspecten van de handelsrelaties worden behandeld. Dit in tegenstelling tot de VS, die aparte hoofdstukken opneemt voor arbeid enerzijds en het milieu anderzijds. In het geval van Colombia[11] bijvoorbeeld vermeldt het EU-akkoord dat de civiele maatschappij (o.a. vakbonden, NGO’s en businessgroepen) van de EU en Colombia (en Peru) een keer per jaar moet samenkomen om de sociale aspecten van hun handelsrelaties te bespreken. Als er zich problemen voordoen inzake de naleving van ILO-standaarden, kunnen deze in dit dialoogmechanisme worden besproken. In haar nieuwe bilaterale handelsakkoorden voorziet de EU dus niet echt een sanctiemechanisme[12].  Indien er een vermoeden van schending is, kunnen er consultaties komen tussen de regeringen. Indien hier geen oplossing kan worden gevonden, kan de kwestie worden doorgeschoven naar een expertenpanel. De Europese Commissie heeft echter al duidelijk gemaakt dat het bijeenkomen van zo’n panel zou betekenen dat het overlegmodel gefaald heeft. Bovendien zou zo’n panel geen macht hebben om haar uitspraken af te dwingen.

Vlak na de ramp in Bangladesh gaf de EU aan ook na te denken over de preferentiële toegang tot haar markt die ze verleent aan Bengaalse exportgoederen. Aangezien de EU de grootste afnemer is van deze producten, zou een beslissing tot opschorting de Bengaalse economie in haar hart treffen. De Europese Handelscommissaris vertelde het persbureau Reuters dat de EU zowel een wortel als een stok ter beschikking heeft, maar dat hij in dit geval de wortel verkoos[13]. Immers, de bedoeling is om de mensen in Bangladesh te helpen, niet om hen te straffen. Daarom lanceerde De Gucht samen met Bangladesh en de IAO een ‘sustainability compact’, waarin onder meer de volgende 3 doelstellingen naar voor worden geschoven. Ten eerste een hervorming van het arbeidsrecht om het recht op vrije vereniging en collectieve onderhandelingen te garanderen. De IAO zou de effectieve uitwerking hiervan controleren. Ten tweede het inhuren van 200 extra inspecteurs tegen het einde van 2013. Ten derde het verbeteren van de veiligheid van gebouwen en de brandveiligheid. Ook hierbij neemt de IAO een coördinerende rol en technische bijstand op zich[14].

Hoewel beiden zowel kenmerken vertonen van een conditionele als een promotionele benadering, is de VS-benadering voornamelijk gericht op sancties en deze van de EU op dialoog. Tot zover de theorie. Hoe werken beide aanpakken in de praktijk?

Effectiviteit in de praktijk

Er is reeds veel onderzoek gevoerd naar de manier waarop de VS en de EU omgaan met arbeidsstandaarden in hun handelsakkoorden. In vele gevallen echter beperkt dit onderzoek zich tot een juridische analyse van de verschillende bepalingen in de akkoorden. De implementatie van deze bepalingen wordt minder vaak bestudeerd; niet alleen omdat dit een zekere mate van veldwerk zou vereisen, maar ook omdat het moeilijk is om een verandering ter plaatse te koppelen aan een bepaalde aanpak. Colombia heeft bijvoorbeeld zowel een akkoord met de VS als met de EU. Is een daling van het aantal vakbondsdoden[15] een gevolg van druk van de Amerikaanse regering of van sterkere Colombiaanse vakbonden die van hun Europese collega’s geleerd hebben om te ijveren voor meer bescherming? Ongetwijfeld spelen er nog tientallen andere factoren mee.

Dit maakt het erg moeilijk om de vraag naar effectiviteit van deze aanpakken te beoordelen. Toch moeten we dit probleem tackelen aangezien er in de huidige context voortdurend nieuwe bilaterale akkoorden met sociale normen worden afgesloten. Om te weten of arbeidsomstandigheden kunnen worden verbeterd door de promotie van sociale normen in handelsakkoorden en zoja, hoe ze dit kunnen doen, moeten we achtereenvolgens twee vragen beantwoorden. Ten eerste, hoe verloopt de implementatie van deze twee dominante aanpakken? Bestaan deze aanpakken enkel op papier, of worden ze ook in de praktijk uitgevoerd?[16] Ten tweede, hoe effectief zijn ze in het verbeteren van arbeidsomstandigheden?

Laat ons beginnen met de aanpak van de VS. Zoals eerder gesteld hanteert ze zowel pre-ratificatie conditionaliteit als een procedure voor geschillenbeslechting nadat het akkoord in werking is getreden. De eerste methode heeft al enkele vruchten afgeworpen. Zo heeft de VS in 2011 samen met Colombia een Actieplan opgesteld, waarbij aan enkele voorwaarden moest worden voldaan voordat het handelsakkoord in werking kon treden. Echter, in sommige gevallen bleef het bij cosmetische aanpassingen en is er in de werkelijkheid weinig veranderd. In andere gevallen hebben de eisen van een externe overheid de uitvoering van voorstellen die reeds in de pijplijn zaten, versneld[17]. Voordat een akkoord in werking treedt, kan deze aanpak dus een positieve impact hebben op de arbeidsomstandigheden in derde landen. De tweede methode is moeilijker te beoordelen. Volgens een ILO-rapport van 2013 zijn er tot juni 2012 zes zaken ingediend onder VS-akkoorden[18]. Vier van deze zaken zijn nog niet afgerond, maar er is in elk geval nog nooit een sanctie uitgesproken. De implementatie van deze methode is dus zeer gering en lijkt dus eerder afschrikwekkend te werken. Toch heeft het feit dat er een klacht was en dat deze (in de meeste gevallen) onderzocht werd, al effecten geressorteerd. Zo belanden problemen hierdoor op het bord van overheden van derde landen die dan meer gemotiveerd kunnen zijn om bepaalde zaken aan te pakken.

Vervolgens bekijken we de implementatie van de Europese aanpak. In de nieuwste akkoorden van de EU wordt veel aandacht besteed aan de arbeids- en milieuaspecten van duurzame ontwikkeling. Het hoofdstuk dat hier expliciet aan gewijd is, bevat een clausule die stelt dat vakbonden, werkgeversorganisaties, milieugroepen en andere geïnteresseerde organisaties op regelmatige basis moeten samenkomen in een dialoogmechanisme om de implementatie van dit hoofdstuk te bespreken. De organisaties die hierin kunnen zetelen worden zeer specifiek beschreven en moeten onafhankelijk van hun overheden kunnen opereren. Niet alleen moeten deze groepen op nationaal[19] niveau samenkomen, maar ze moeten ook eenmaal per jaar een dialoog organiseren tussen beiden. Gezien deze organisaties in het veld opereren, hebben ze een goed overzicht over zaken die misgaan, die ze dan kunnen signaleren aan elkaar en aan hun overheden. Het is dan ook de bedoeling dat beide partners rekening houden met de informatie die aan hen wordt doorgespeeld. Het samenkomen van de civiele maatschappij gebeurt in een geïnstitutionaliseerde setting; vaak heeft deze bijeenkomst een specifieke naam en heeft het zelfs een secretariaat ter beschikking[20].

Hoe functioneert dit dialoogmechanisme in de praktijk? De voorbeelden voorhanden zijn zeer schaars en een grondige evaluatie van deze aanpak zal pas over enkele jaren mogelijk worden. Toch is het, zoals eerder gesteld, belangrijk om deze aanpak nu reeds aan een onderzoek te onderwerpen. Omdat het EU-Zuid Korea akkoord het eerste is dat deze aanpak expliciet naar voor brengt en het enige akkoord is waarvan deze bepalingen al enkele jaren functioneren[21], zullen we hierop focussen.

Het opzetten van dit mechanisme ging vrij vlot langs Europese kant en bevat onafhankelijke en representatieve organisaties van de civiele maatschappij[22]. De Europeaanse leden hebben echter sterke kritiek op de samenstelling langs Zuid-Koreaanse zijde; vele leden hebben/hadden banden met de overheid en kunnen daardoor niet onafhankelijk opereren[23]. Ook is één van de drie grote vakbonden niet opgenomen. Verder zijn de Zuid-Koreaanse vertegenwoordigers voornamelijk academici. Volgens geruchten aan Europese zijde zouden de Zuid-Koreanen oor hebben naar de Europese kritiek en zouden ze een nieuwe samenstelling overwegen. Ondanks deze kritiek hebben beide zijden elkaar al twee keer ontmoet. De tweede bijeenkomst was veel constructiever dan de eerste en de conclusies vermeldden bijvoorbeeld dat beide zijden de Zuid-Koreaanse overheid aanmanen om IAO-standaarden te ratificeren. Er zou ook een goede samenwerking zijn tussen de vakbonden aan beide zijden die zelfs samen presentaties voorbereiden. Hoewel de meeste problemen inzake arbeidsstandaarden zich afspelen aan Zuid-Koreaanse zijde, is het niet de bedoeling dat het mechanisme eenzijdig kritiek levert op Zuid-Korea. Beide zijden stelden bijvoorbeeld voor om tegen de volgend ontmoeting (in 2014) een lijst op te stellen met zaken waarin multinationals van beide kanten zich vermoedelijk niet aan arbeidsstandaarden houden. Volgens sommigen zou het ideaal zijn als de Zuid-Koreanen bijvoorbeeld een inschatting maken van de situatie van arbeidsstandaarden in de EU. Tot nu toe is dit echter nog niet gebeurd.

Hoewel het mechanisme nog grotendeels in zijn kinderschoenen staat, zou dit er op termijn toe kunnen leiden dat de Zuid-Koreaanse civiele maatschappij wordt versterkt door te leren van haar Europese collega’s[24]. Zo zou de vraag naar betere werkomstandigheden van onderuit kunnen komen. Problemen kunnen zo ook veel makkelijker op de tafel worden gebracht dan wanner dit via een officiële en formele procedure moet gebeuren. Ook het akkoord met Colombia/Peru bevat gelijkaardige bepalingen. Het heeft wat voeten in de aarde gehad voor dit akkoord om goedgekeurd te worden door het Europees Parlement. Vooral langs linkerzijde werd de vraag gesteld of de EU handel zou moeten liberaliseren met Colombia, een land dat flagrant vakbondsrechten schendt. Deze kritiek leidde ook langs Europese kant tot een stappenplan, maar het uitvoeren ervan werd niet als voorwaarde voor ratificatie gesteld.

Conclusie
De VS en de EU trachten, elk op hun eigen manier, om via hun handelsbeleid CLS te verbeteren in derde landen. De VS hanteert een top-down aanpak: de Amerikanen eisen verbeteringen voordat ze een akkoord goedkeuren en trachten nadien schendingen te voorkomen via een afschrikkingsmechanisme met mogelijke sancties. In de praktijk echter blijft er van deze harde aanpak weinig overeind. De EU daarentegen stelt minder voorwaarden vooraf en heeft ook weinig harde middelen om op te treden tegen schendingen. Anderzijds investeert ze in de ontwikkeling van de civiele maatschappij in handelspartners zodat deze bottom-up betere arbeidsomstandigheden kunnen afdwingen. Deze tweede aanpak mikt vooral op de lange termijn en moet haar effectiviteit nog aantonen. Hopelijk kunnen we over enkele jaren oordelen of deze softe afdwingbaarheid van de EU een zwaktebod was of een duurzame stap naar betere arbeidsomstandigheden in derde landen.

 

 

[1] Kerremans, B., & Martins Gistelinck, M. (2009). Interest Aggregation, Political Parties, Labour Standards and Trade: Differences in the US and EU Approaches to the Inclusion of Labour Standards in International Trade Agreements. European Foreign Affairs Review, 14, 683-701.

[2] ILO. (2013). The social dimensions of free trade agreements. Geneva: Institute for Labour Studies.

[3] Angeles Villareal, M. (2014). The U.S.-Colombia Free Trade Agreement: Background and Issues: Congressional Research Service Report for Congress.

[4] Polaski, S., & Vyborny, K. (2006). Labor Clauses in Trade Agreements: Policy and Practice. Integration & Trade, 25, 95-124.

[5] Siroën, J.-M. (2013). Labour provisions in preferential trade agreements: current practice and outlook. International Labour Review, 152(1), 85-106.

[6] Belangrijk is wel om te benadrukken dat hoewel de VS-aanpak voornamelijk gekenmerkt wordt door formele geschillenbeslechting, haar akkoorden ook de mogelijkheid voorzien voor de civiele maatschappij om samen te komen om arbeidskwesties inzake het akkoord te bespreken. Deze bijeenkomsten zijn echter niet zo geïnstitutionaliseerd als bij de EU. Ook zijn de bepaling erover in de akkoorden erg vaag.

[7] Greenhouse, S. (2013). Obama to Suspend Trade Privileges With Bangladesh. The New York Times, 27 juni 2013. Te raadplegen op http://www.nytimes.com/2013/06/28/business/us-to-suspend-trade-privileges-with-bangladesh-officials-say.html?pagewanted=all. Het opheffen van de handelsvoordelen had geen betrekking op de kledingindustrie (omdat deze geen preferentiële toegang heeft tot de Amerikaanse markt), maar onder meer op tabak en plastic zakken.

[8] European Commission. (2001). Promoting Core Labour Standards and improving social governance in the context of globalisation.

[9] ILO (2013). The social dimensions of free trade agreements. Geneva: Institute for Labour Studies.

[10] Kerremans, B., & Martins Gistelinck, M. (2009). Interest Aggregation, Political Parties, Labour Standards and Trade: Differences in the US and EU Approaches to the Inclusion of Labour Standards in International Trade Agreements. European Foreign Affairs Review, 14, 683-701.

[11] De EU heeft een gezamenlijk handelsakkoord met Colombia en Peru. Oorspronkelijk was het de bedoeling om een interregionaal akkoord af te sluiten met alle landen van de Andesgemeenschap, maar Ecuador en Bolivië hebben onderweg afgehaakt.

[12] In het geval dat er zich zeer grove schendingen zouden voordoen, zou de EU of haar handelspartner zich kunnen beroepen op de ‘essential elements clause’ waarin alle fundamentele mensenrechten worden vermeld. Op basis hiervan zou de klagende partij ‘gepaste maatregelen’ kunnen nemen. Voor arbeidsrechten bestaat deze mogelijkheid echter louter in theorie.

[13] Thomasson, E. (2013). Bangladesh tells EU it will improve worker rights, inspections. Te raadplegen op http://www.reuters.com/article/2013/07/08/bangladesh-eu-idUSL6N0FE1SQ20130708.

[14] Zie http://www.ilo.org/global/about-the-ilo/activities/all/WCMS_217271/lang–en/index.htm.

[15] Dit is een louter hypothetisch voorbeeld.

[16] Hafner-Burton, E. M. (2009). Forced to Be Good: Why Trade Agreements Boost Human Rights. Ithaca: Cornell University Press; Elliott, K. A. (2004). Labor Standards, Development, and CAFTA International Economics Policy Briefs: Institute for International Economics and the Center for Global Development; Oehri, M. (2014). US and EU Labor Governance “Near and Far” – Hierarchy vs. Network? Paper gepresenteerd op de workshop ‘Fostering Labor Rights in the Global Economy’ te Leuven, 20-21 february 2014.

[17] ILO (2013). The social dimensions of free trade agreements. Geneva: Institute for Labour Studies.

[18] Ibid. Dit betreft alle zaken behalve deze onder NAFTA (North American Free Trade Agreement), een handelsakkoord tussen de VS, Canada en Mexico. Onder het arbeidsluik van dit akkoord werden verschillende klachten geformuleerd, maar er is nooit een expertencomité ingesteld. Dit zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat de VS geschillen in de praktijk liever beslecht op een vriendschappelijke manier.

[19] In het geval van de EU is dit uiteraard op Europees niveau.

[20] In het geval van het EU-Zuid Korea akkoord heet zo’n bijeenkomst een ‘Civil Society Forum’ en is het Europees Economisch en Sociaal Comité het secretariaat.

[21] Het Civil Society Forum kwam al eens bijeen in 2012 (in Brussel) en in 2013 (in Seoul).

[22] Er is echter geen vertegenwoordiging van milieuorganisaties, aangezien ze minder interesse toonden om in dit mechanisme te zetelen.

[23] ETUC. (2013). Speech at EP INTA hearing on sustainable development chapters in trade agreements.

[24] Dit werd al naar voor gebracht inzake vroegere EU-akkoorden die nog niet zo’n geïnstitutionaliseerd mechanisme voor duurzame ontwikkeling bevatten. Zie Postnikov, E., & Bastiaens, I. (in publicatie). Does dialogue work? The effectiveness of labor standards in EU preferential trade agreements. Journal of European Public Policy.

Auteur

  • Lore Van den Putte
    Lore Van den Putte studeerde politieke wetenschappen aan de Universiteit van Gent en aan de Universiteit van Lund in Zweden. Sinds 1 oktober 2012 is ze als FWO-aspirant verbonden aan het Centrum voor EU-Studies van de Universiteit Gent waar ze een doctoraat schrijft over de promotie van sociale normen via Europese handelsakkoorden.

Deel dit item

Druk artikel af