Wereldbeeld 2014 / jg. 38 / nr. 170 / Duurzame Ontwikkeling
Menu
Artikel 9 van 11

Opinie: Ontwikkelingshulp opnieuw bekeken… en afgewezen

Marcus Leroy

Een paper als “Heeft Ontwikkelingshulp zijn tijd gehad?” (MO* Papers, November 2011) is niet meer dan een keitje in een uitgestrekte kikkerpoel. In de aid industry, de Westerse instellingen die van hulp aan zogenaamde ontwikkelingslanden hun beroep hebben gemaakt, is wat gekwaak te horen, zelfgeruststellend gekwaak vooral. Maar het is algauw weer business as usual. Business is het juiste woord, want voor de aid industry is ontwikkeling een handelsartikel, iets wat het Westen, met zijn geld en experts, exporteert – en hoort te exporteren – naar de rest van de wereld.

Laat ons daarom het begrip ontwikkeling eens opnieuw bekijken, zien hoe de ontwikkelingshulp daarmee omgaat en daaruit afleiden waarom de aid industry zo grondig fout zit. We eindigen met een schets van een alternatief; daar kunnen we niet onderuit.

 Iedereen op reis

Wie het begrip ontwikkeling wil definiëren waagt zich op dun ijs. Hij stuit meteen op de eindeloze complexiteit en op de ideologische geladenheid van het begrip. Dat is allesbehalve verwonderlijk; ontwikkeling valt immers niet exact te omschrijven. Want ontwikkeling is geen vast, bereikbaar doel. Het is een proces, een onderweg zijn, een reis. En net als bij een vakantiereis is het doel van het proces het proces zelf. Het is een proces van bewustwording van de uitdagingen en mogelijkheden van het individu, van de groep; de groep gaande van het gezin tot de hele wereldgemeenschap. Het is een proces waar iedereen, ook het ‘ontwikkelde Westen’, mee bezig is, of zou moeten zijn. Ook wij zijn onderweg. En daarom is het ook een wereldwijd proces van communicatie, van samenwerken, elkaar leren kennen, leren van elkaar, elkaars waarden en normen leren kennen, gemeenschappelijke doelen identificeren en er zich samen voor inzetten, samen op weg naar good global citizenship. Het is ook een proces van empowerment, mondigheid, inspraak, je lot in eigen handen (kunnen) nemen, de maatschappelijke en legale context creëren die ontwikkeling, als proces, bevordert.

Ontwikkeling is dus niet iets wat wij hebben en aan de anderen doorgeven. Het is evenmin een ‘technisch’ proces; het is niet waarden-en-normen-neutraal. Het is gedreven door ideologie. Het is een zaak van macht, van politiek dus. Heeft Olivier de Schutter, speciaal VN-rapporteur voor het recht op voedsel, niet al vaak onderstreept dat armoede en honger geen technisch maar een politiek probleem zijn?

 Een kaduuk voertuig

Daarom is de uitentreuren gestelde vraag “draagt ontwikkelingshulp bij aan ontwikkeling?” eigenlijk de verkeerde vraag. Want natuurlijk, ontwikkelingshulp boekt positieve resultaten. Zonder twijfel. Dat ontbrak er nog maar aan, dat al dat geld en al die deskundigheid nergens voor gediend zouden hebben. Dat is dan ook het punt niet. Het punt is dit: als we ontwikkeling zien als het proces dat we hierboven beschreven, dan kan ontwikkelingshulp nooit meer zijn dan een duur en inefficiënt vehikel op een lange en tijdrovende omweg.

In de allereerste plaats is dat zo omdat ontwikkelingshulp schromelijk de ‘maakbaarheid’ van samenlevingen overschat. Ontwikkelingshulp gaat uit van de overtuiging dat we maatschappelijke, economische en politieke verandering in de door ons gewenste richting kunnen sturen door die te reduceren tot een reeks afzonderlijke interventies die gepland en gemonitored kunnen worden en waarvan we de impact kunnen meten. Dit is een opvatting die elke grond mist in de huidige stand van de sociale wetenschappen, inclusief de economie. Het volstaat dagelijks het wereldnieuws te volgen om te zien hoe complex, volatiel en onvoorspelbaar samenlevingen zijn, hoe kronkelend ze evolueren en hoe doelgerichte interventies daar weinig of geen vat op hebben. Alleen al in het veld van de ontwikkelingshulp vinden we tal van sprekende, en schrijnende, voorbeelden. Zie maar hoe de zaken uit de hand lopen in de Centraal Afrikaanse Republiek ondanks jarenlange inspanningen van de VN Peace Building Commission. En waar staat ‘onze’ Congo na een halve eeuw hulpstromen even indrukwekkend als de Congostroom zelf?

 Helpen? Liever niet

Ten tweede, en belangrijker nog, gaat ontwikkelingshulp voorbij aan de negatieve kanten van ‘helpen’. Het kan onaangenaam klinken, maar helpen – helpen in het algemeen – houdt altijd grote risico’s in op nefaste effecten. Dat is frustrerend, en we horen het met tegenzin, want we helpen zo graag. Helpen geeft ons een leuk gevoel omdat we voor onbetwistbaar waar aannemen dat, aangezien het doel van onze hulp goed is, helpen dus automatisch ook goed moet zijn. Terwijl dat beslist niet zo is. Zelfs als de bedoeling goed is, en zelfs als er ook positieve effecten zijn, heeft helpen altijd kwalijke kanten.

Helpen, zeker de hulp van het Westen aan ‘de rest’ is haast altijd geïnspireerd door een vorm van paternalisme: ‘zij’ kunnen het niet zonder ons, en dus moeten wij helpen. Daardoor komen de meeste hulpstromen tot stand op initiatief van de schenker, niet op vraag van de ontvanger. Dit gaat lijnrecht in tegen de overtuiging dat het beter is, zodra het maar enigszins kan, om mensen op eigen kracht hun eigen weg te laten vinden en hun doelen te laten bereiken – laat het met struikelen en opstaan zijn. Idee dat we vinden bij Amartya Sen, Ivan Illich en Albert Hirschman om alleen deze drie denkers te noemen. Daardoor draagt hulp zelden bij aan zelfverwerkelijking. Integendeel, het leidt tot hulpafhankelijkheid, en het ondergraaft het gevoel van eigenwaarde. Een volk dat ruim een halve eeuw na zijn onafhankelijkheid tegen bezoekers van de voormalige kolonisator blijft herhalen: “Il faut nous aider, papa”, is manifest niet op de goede weg.

Bovendien vinden we het vanzelfsprekend dat wie hulp geeft ook inspraak krijgt in wat met zijn geld gebeurt. Dat kan logisch lijken, maar het brengt wel mee dat de donor – in casu het Westen – zijn maatschappelijk, economisch en politiek model opdringt terwijl dat niet noodzakelijk compatibel is met de lokale samenleving. De meeste hulpinterventies zijn in dat bedje ziek. Het opmerkelijkste voorbeeld is dat van Bill Gates. Met de kracht van zijn fortuin legt hij overal zijn visie op. Natuurlijk dat Bill ervan overtuigd is dat zijn maatschappijmodel het beste is: het is het model waarin hij in één generatie de rijkste man van de wereld kon worden.

En dan is er het gevaar van misbruiken. Wat men gratis krijgt wordt meestal veel minder gewaardeerd dan wat men dankzij inspanningen zelf heeft verdiend. En dat leidt gemakkelijk tot inefficiënt of zelfs onterecht gebruik. Kijk maar, bijvoorbeeld, hoe moeilijk het is om misbruiken te vermijden als de overheid bij ons subsidies of fiscale voordelen geeft aan bedrijven. Dat risico heeft op zijn beurt geleid tot het installeren van een tussenschakel: omdat de donor inspraak wil en misbruiken wil voorkomen gaat hulp niet rechtstreeks naar de begunstigde maar via een of andere instelling. Over de decennia is daaruit de aid industry ontstaan. Die is een eigen leven gaan leiden en is exponentieel gegroeid, met de vele funeste gevolgen die elders uitvoerig beschreven zijn.

Om al die redenen moeten we heel terughoudend omspringen met hulp. Helpen moeten we alleen doen als er echt geen alternatief is. (En dat – het is goed dit te onderstrepen – kan vaak het geval zijn in noodsituaties). Daarbuiten echter moet helpen altijd het allerlaatste redmiddel zijn.

 Hamer en spijkers

En dat is nu net waarom de aid industry zo fundamenteel fout zit. Helpen is haar lang leven. Ze heeft geen andere bestaansreden. Ze kan niet anders dan helpen. Het is al vaak gezegd: voor wie alleen maar een hamer heeft is elk probleem een spijker. Voor de aid industry is elk probleem er een dat alleen met hulp, geld en technische bijstand, opgelost kan worden. Daarvoor is ze immers opgericht en daarop wordt ze afgerekend, door het publiek en door de politici die haar budget bepalen.

En via het budget sluipt een tweede euvel binnen: de prestaties van de aid industry worden gemeten aan de inputzijde. Dat kan niet anders want het is onmogelijk om een proportioneel causaal en kwantificeerbaar verband te vinden tussen hulpbestedingen en hun uitkomsten. De output meten en toetsen aan de input kan dus niet. En daarom gaat men eenvoudigweg meten wat wel meetbaar is, de input: hoeveel is er uitgegeven? Vandaar de algemeen verspreide aberratie om te geloven dat de hoogte van de bestedingen ons vertelt hoeveel inspanningen geleverd zijn ten bate van ontwikkeling. Absurd. Geld uitgeven – helpen dus – wordt een doel op zich, het hoofddoel zelfs.

Even samenvatten. Ontwikkeling is niet iets wat wij in het Westen ‘hebben’ en aan ‘de rest’ (moeten) doorgeven al of niet via instellingen die daarvan hun stiel hebben gemaakt. De essentie van ontwikkeling is een proces. Dat proces is noch technisch, noch waarden-vrij; het is ideologie; het is politiek. Menselijke samenlevingen zijn maar zeer gedeeltelijk ‘maakbaar’; het effect van maatschappelijke ingrepen is zelden voorspelbaar. Helpen heeft veel negatieve gevolgen en kunnen we daarom beter achterwege laten, behalve natuurlijk waar mensen in nood verkeren.

 Duizend bloemen

We moeten dus af van het begrip ‘ontwikkelingshulp’ want het botst met het correct begrijpen van wat ontwikkeling, als proces, is. Ontwikkelingshulp herleidt ontwikkeling tot de ‘business’ van een smal segment van de overheid en de civiele maatschappij, tot het exclusieve domein van (vermeende) ontwikkelingsdeskundigen. En dat terwijl ontwikkeling de zaak is van iedereen, van alle landen, van alle segmenten van de samenleving, van alle velden waarin mensen actief zijn. De weg daar naartoe loopt via communicatie, zorgen dat mensen en samenlevingen elkaar leren kennen, leren van elkaar, elkaars waarden, normen en doelstellingen leren kennen, individuen en organisaties laten samenwerken in win-win-verbanden tussen gelijkwaardig actoren. Laat duizend bloemen bloeien. Laat mensen en organisaties, publiek en privé, initiatieven nemen om partnerships aan te gaan, om samen te werken, in alle velden, op alle niveaus.

Kunnen we daaraan bijdragen? Natuurlijk wel. De overheid moet zichzelf ontdoen van de ontwikkelingshulp, ophouden uitvoerder van programma’s en verstrekker van subsidies te zijn, en in de plaats daarvan een beleid voeren van ‘samenwerkingsontwikkeling’: facilitator zijn, mensen en organisaties bij elkaar brengen, informatie geven over kansen voor internationale samenwerking, de billijkheid van de samenwerking bewaken, zorgen voor rechtvaardige internationale handels- en financiële systemen. En, uiteraard, afstappen van het idee dat we tot elke prijs moeten helpen. In die logica verdwijnt de eenzijdige geldstroom en daarmee ook het overwicht van de donor. We stappen over van donorlogica naar actorlogica. Een initiatief komt pas tot uitvoering als beide partners echt geïnteresseerd zijn en er hun belang in zien. Wat niet spoort met de lokale context krijgt geen kans. En blijkt het initiatief niet aan beide partners voldoening te schenken dan verdwijnt het automatisch. Dat is pas echte samenwerking.

Een nieuw keitje in de amfibieënvijver? Misschien wel. En er zijn er nog meer. Aan argumenten geen gebrek.

Auteur

  • Marcus Leroy
    Marcus Leroy bekleedde gedurende 35 jaar leidende posities in de Belgische ontwikkelingssamenwerking in Rwanda, Indonesië, Zaïre/Congo, zuidelijk Afrika, Vietnam, Cambodja en de Filipijnen. Hij was ook actief bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de VN in New York.

Deel dit item

Druk artikel af