Wereldbeeld 2014 / jg. 38 / nr. 170 / Internationale Organisaties
Menu
Artikel 10 van 11

Nieuws van de internationale straftribunalen

Steven Dewulf

Internationaal Strafhof

Maart: op 7 maart 2014 viel de uitspaak in de Katanga-zaak (Democratische Republiek Congo), waarin Trial Chamber II de beklaagde Germain Katanga schuldig achtte aan verschillende oorlogsmisdaden en een misdaad tegen de mensheid, al werd hij wel vrijgesproken voor andere tenlasteleggingen. Deze zaak – en de uitspraak – zorgden voor de nodige ophef, daar de aansprakelijkheidsvorm op grond waarvan Katanga uiteindelijk schuldig werd bevonden, gewijzigd werd tijdens het proces. Oorspronkelijk werd hij immers aangeklaagd als (mede)dader (op grond van art. 25 (3) (a) Statuut ISH), maar finaal werd hij schuldig gevonden door het Strafhof wegens “[contributing] to the commission (…) of (…) a crime by a group of persons acting with a common purpose” (art. 25 (3) (d) Statuut ISH). Dit gegeven zorgde voor onenigheid tussen de rechters: waar de meerderheid vond dat dit geen probleem was, had rechter Van den Wyngaert fundamentele kritieken op deze verandering. Ze betoogde dat deze wijziging tijdens de procedure ten gronde het proces oneerlijk maakte en een inbreuk vormde op de rechten van verdediging van Katanga. Daarenboven was er volgens haar geen bewijs “beyond reasonable doubt” waaruit de schuld van Katanga bleek. De uitspraak over de straf volgt nog op 23 mei 2014, al hebben zowel de beklaagde als de Aanklager reeds hoger beroep ingesteld. In een andere DRC-zaak – tegen Thomas Lubanga Dyilo – volgen de hoorzittingen in hoger beroep voor de Appeals Chamber overigens op 19 en 20 mei 2014.

April: op 10 april 2014 trad een overeenkomst tussen België en het ISH in werking aangaande de tijdelijke, voorlopige en voorwaardelijke invrijheidstelling van gedetineerden op Belgisch grondgebied. België is hiermee het eerste land dat zulke gedetineerden aanvaard.

April: in de Ruto en Sang-zaak (Kenia) blijken acht getuigen niet bereid om verdere medewerking te verlenen aan het Hof, waarop Trial Chamber V (A) hun gedwongen verschijning heeft gevorderd en aan de autoriteiten van Kenia heeft gevraagd om hiervoor het nodige te doen. Dat het ISH zulke “subpoenas” kan uitvaardigen is allesbehalve vanzelfsprekend; dat de autoriteiten van Kenia zullen meewerken aan de uitvoering ervan is evenmin een zekere zaak. In de Al Bashir-zaak (Soedan) dreef het niet-meewerken van de DRC aan de arrestatie en overdracht van Al Bashir (deze bezocht de DRC immers in februari 2014) het Hof zelfs zo ver om dit te melden aan de VN-Veiligheidsraad en de Assembly of States Parties (ASP), met het oog op het nemen van verdere maatregelen.

April: een preliminair onderzoek werd geopend door de Aanklager naar de situatie in Oekraïne, kort nadat de Oekraïense autoriteiten op 17 april 2014 een verklaring hadden afgelegd waarin Oekraïne de rechtsmacht van het ISH accepteerde voor misdrijven die beweerdelijk werden gepleegd op haar grondgebied tussen 21 november 2013 en 22 februari 2014 (art. 12, lid 3 Statuut ISH). De voorzitter van de ASP greep deze mogelijkheid aan om Oekra[ine op te roepen om snel ook het gehele Statuut te ratificeren.

Mei: op 13 december 2013 ontving het ISH een communicatie van onder meer de “Freedom and Justice Party” uit Egypte – de partij van de voormalige president Morsi – om op grond van artikel 12 (3) Statuut ISH vermeende misdrijven die in Egypte zouden gepleegd zijn sinds 1 juni 2013 te onderzoeken. Niettemin werd deze vraag afgewezen, omdat de verzoekers niet de nodige locus standi hadden om op basis van artikel 12 (3) Statuut ISH een zaak aan het Hof voor te leggen. Immers bleken de verzoekers op het ogenblik van het indienen van dit verzoek de Egyptische staat niet officieel meer te vertegenwoordigen, waar nochtans enkel staten zaken kunnen verwijzen naar het ISH op grond van artikel 12 (3).

Mei: Op 13 mei 2014 liet Aanklager Bensouda ook weten het preliminair onderzoek naar de situatie in Irak te heropenen. Dit onderzoek was eertijds afgesloten in 2006, maar nu heeft de Aanklager nieuwe informatie gekregen met betrekking tot vermeende oorlogsmisdaden – in het bijzonder systematisch misbruik van gevangenen – die gepleegd zouden zijn in Irak in de periode 2003-2008 en  waarvoor leden van de strijdkrachten van het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk zouden zijn. Het is net die link met het Verenigd Koninkrijk waardoor het ISH deze mogelijke misdaden mag onderzoeken: Irak is immers zelf geen partij, maar het ISH is wel bevoegd voor misdrijven gepleegd door onderdanen van verdragspartijen zoals het VK (art. 12 (2) (b) Statuut ISH).

Joegoslavië-Tribunaal (ICTY)

April: de vermeende partijdigheid van rechter Harhoff, waarvoor in de Šešelj-zaak zelfs een speciaal panel is aangesteld, blijft voor beroering zorgen. De raadslieden van Žulpjanin en Stanišić wierpen op dat er sprake was van een voortdurende vooringenomenheid die ook hun zaken hadden aangetast, en daardoor sprake was geweest van oneerlijke processen die nietig verklaard dienden te worden. Dit argument werd echter niet aanvaard door de Appeals Chamber.

April-mei: Trial Chamber I heeft op 15 april 2014 het verzoek van Ratko Mladić om hem vrij te spreken op grond van regel 98bis van Rules of Procedure and Evidence ICTY voor twee feiten van genocide en andere tenlasteleggingen in de aanklacht verworpen. In mei besloot de voorzitter daarop dat de verdediging in totaal 207,5 uren krijgt om te pleiten – wat overeenkomt met de periode die de Aanklager heeft gekregen om zijn zaak uiteen te zetten. De diensten van de Aanklager hebben hun pleidooien reeds in februari 2014 afgesloten.

Maart-april-mei: In de andere grote nog lopende zaak – tegen Radovan Karadžić – zijn de pleidooien van de verdediging reeds afgerond op 1 mei 2014. Karadžić had overigens zelf aan het Tribunaal gevraagd om een amicus curiae aan te stellen om een onderzoek te voeren naar beweerdelijke intercepties door de Amerikaanse autoriteiten van het interne en geheime mailverkeer van het ICTY. Het Tribunaal heeft dit verzoek, bij monde van rechter Moloto, afgewezen omdat er geen reden was om aan te nemen dat de Amerikaanse autoriteiten zich op een ongepaste wijze (“in contempt”) hebben gedragen.

Rwanda-Tribunaal (ICTR)

April: op 6 april 2014 werd herdacht dat exact twee decennia eerder de Rwandese genocide begon. Twintig jaar later is het mandaat van Rwanda-Tribunaal nagenoeg beëindigd, waarbij in het bijzonder de Appeals Chamber zich nog dient te buigen over een aantal hangende zaken.

 

Auteur

  • Steven Dewulf
    Prof. dr. Steven Dewulf is verbonden aan de Universteit Antwerpen als specialist internationaal, Europees en transnationaal strafrecht in de Onderzoeksgroep Rechtshandhaving. Hij is ook gastprofessor Internationaal Strafrecht zowel aan de Universiteit Antwerpen als aan de KU Leuven.

Deel dit item

Druk artikel af