Wereldbeeld 2015 / jg. 39 / nr. 173 / Economische & Sociale Zaken
Menu
Artikel 10 van 15

In de kijker - Verslag VVN lezing Raymond Torres

Nils Vanstappen

Inleiding

Op 25 september 2014 gaf Raymond Torres, hoofd van het onderzoeksdepartement  van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), een lezing in Brussel. Gezien het groeiend belang van het onderwerp in zowel de academische wereld – men kan verwijzen naar de hoge verkoopcijfers van Thomas Piketty’s ‘Capital in the Twenty-First Century’ – als in beleidskringen, kwam Torres’ uiteenzetting over de groeiende ongelijkheid en sociale onrust in de wereld exact op het juiste moment. Het gevaar dat deze groeiende ongelijkheid betekent voor onze samenleving wordt immers niet alleen onderkend en besproken door Piketty. Ook NGOs als Oxfam leggen al jaren de vinger op de zere wonde. Verbazender is echter het feit dat intussen ook het World Economic Forum in Davos de groeiende kloof tussen arm en rijk aanduidt als het belangrijkste risico voor onze samenleving.

In het rapport World of Work 2014, probeert ook de ILO de cijfertjes op een rijtje te zetten. Torres drukt dan ook erg op het belang van verder onderzoek, zowel naar de oorzaken en gevolgen van de groeiende ongelijkheid als naar de beleidsopties om het probleem aan te pakken. Zelf gaf hij met deze lezing en het rapport World of Work 2014 een mooie voorzet. Achtereenvolgens besprak Torres de dimensies, de oorzaken en de gevolgen van – en de mogelijke beleidsantwoorden op – het probleem van groeiende sociale ongelijkheid.

Dimensies, oorzaken en gevolgen van ongelijkheid

De huidige ongelijkheid kent drie dimensies volgens Torres. Ten eerste, is er de groeiende kloof tussen de vermogenden en de werkende klasse. Dit is één van de voornaamste vaststellingen van Piketty’s boek. Dat deze ongelijkheid bovendien aan een snel tempo groeit, verhoogt de dringendheid van het vinden van een oplossing alleen maar.

Een tweede dimensie van de huidige ongelijkheid bestaat erin dat in samenlevingen die op economisch gebied geavanceerd zijn, de middenklasse aan het krimpen is. Dit is niet alleen vanuit sociaal oogpunt maar ook vanuit economisch oogpunt een probleem. Een krimpende middenklasse leidt immers ook tot een krimpende consumptie.

Ten derde is er een groeiend onevenwicht tussen de verdeling van inkomsten uit loon en uit kapitaal. Dit is wederom in lijn met de vaststellingen van Thomas Piketty. Lange tijd (tot in de jaren ’80 en zelfs ‘90) bestond hierin een evenwicht: twee derde van het algemeen inkomen werd uitgekeerd in de vorm van loon en één derde kwam voort uit kapitaal (aandelen en winst van ondernemingen). Deze verdeling wordt echter vandaag uit evenwicht gebracht: een steeds groter deel van het inkomen komt voort uit vermogen. Bovendien blijft deze verdeling verschuiven in de richting van meer inkomsten uit kapitaal.

Wat zijn dan de redenen voor deze groeiende ongelijkheid? Torres ziet drie – erg verschillende – oorzaken voor deze groeiende ongelijkheid. Als eerste oorzaak noemt Torres de vooruitgang van de technologie. Deze vooruitgang zou gepaard gaan met een voortschrijdende automatisering van allerlei beroepen. Deze automatisering zou overigens niet beperkt blijven tot lopendebandwerk. Ook bepaalde medische handelingen zouden bijvoorbeeld geroutineerd en geautomatiseerd kunnen worden. Dit leidt tot het verlies van werkgelegenheid. Vooruitgang van de technologie kan echter niet dienen als sluitende verklaring voor de groeiende ongelijkheid. Bovendien zou deze oorzaak geen drastische verandering in het beleid vereisen: het heropleiden van bepaalde doelgroepen zou volstaan in dit geval. De twee andere oorzaken, daarentegen, vereisen ingrijpender maatregelen.

Als tweede oorzaak noemt Torres de fragmentatie van productiesystemen over de hele wereld. Hoewel deze oorzaak nog onvolledig begrepen is en verdere studie vereist, is het al duidelijk dat dit leidt tot een verminderde onderhandelingskracht van kleine ondernemingen en werknemers. Taken binnen het productieproces kunnen immers steeds meer uitgevoerd worden op verschillende locaties (zowel intra-statelijk als interstatelijk). Dit alles leidt tot een groei aan korte-termijnjobs en interim-werk.

Hoewel deze oorzaak een groot deel van de groeiende ongelijkheid kan verklaren, bestaat er volgens Torres toch een derde oorzaak, namelijk de overname van de reële economie door de financiële economie. Ook dit feit leidt tot een verminderde onderhandelingskracht voor bepaalde kleinere economische spelers. Bovendien, werkt deze ‘overname’ mee de volatiliteit van de (reële) economie in de hand. Kapitaal kan zich immers makkelijker verplaatsen zowel intra-statelijk als tussen verschillende staten. Deze volatiliteit wordt ook aangetoond door het feit dat nu al nieuwe bubbels ontstaan in China, Brazilië en Turkije. Een voorbeeld van de overname van de reële economie door de financiële economie is te vinden in het nieuwe gebruik dat erin bestaat elk kwartaal dividenden uit te keren. Dit nieuwe gebruik zet de reële economie in grote mate onder druk. Daarnaast geeft Torres nog aan dat de winsten van bedrijven vaker gaan naar de uitkering van dividenden dan naar nieuwe investeringen. Waar slechts 8% à 9% van de winst naar de uitkering van dividenden ging in de jaren ’80 en ’90, is dit nu reeds 14%. Deze vaststelling staat in sterk contrast met de trickle-down theorie: meer inkomsten uit dividenden hebben immers niet geleid tot meer investeringen. Ook heeft dit geleid tot een ernstige verzwakking van verschillende arbeidsmarktinstellingen, zoals de vakbonden, en een versterking van de onderhandelingspositie van financiële instellingen.

Na de oorzaken te bespreken van de groeiende ongelijkheid, rijst natuurlijk de vraag wat de gevolgen ervan zijn. Ten eerste wijst Torres erop dat sommigen beweren dat er een verband is tussen ongelijkheid en economische instabiliteit: groeiende ongelijkheid zou quasi-automatisch leiden tot instabiliteit door de concentratie van de middelen in de handen van enkele personen. De impact van de verhuis van één persoon of enkele personen zou dan immers des te zwaarder doorwegen. Ten tweede, leidt de groeiende ongelijkheid ertoe dat gezinnen steeds meer gaan lenen door het stagneren of afnemen van het inkomen uit loon. Dit leidt ook deels tot een toegenomen instabiliteit. Ten derde blijkt het investeringsniveau in de reële economie erop achteruit te gaan. Zo worden er, bijvoorbeeld, nog steeds nieuwe technologieën ontwikkeld in allerlei domeinen behalve in productieprocessen.

Niet alleen leidt dit verder tot groeiende ongelijkheid. Er zijn tevens indicaties dat deze evolutie op lange termijn kan leiden tot een nieuw groeiperspectief. De normale economische groei op lange termijn zou afnemen. Dit kan leiden tot grotere werkloosheid. Een diploma leidt nu al niet langer automatisch tot een job. Hoewel steeds meer jongeren gaan studeren, stijgt tegelijk de werkloosheid bij hoogopgeleide jongeren (zelfs in China, Tunesië en Ghana). In het verleden was migratie een oplossing voor deze hoog opgeleide personen, maar economische migratie is tegenwoordig zeer moeilijk. Tot slot heeft de groeiende ongelijkheid ook verregaande sociale gevolgen. Het leidt immers tot sociale ontevredenheid en verlaagt het vertrouwen in de overheid. Hoewel dit niet altijd per se publieke onrust tot gevolg heeft (vb. demonstraties in de openbare ruimte), leidt het wel vaak tot populistische reacties. Er is ook een risico met betrekking tot de theorie van het sociaal contract. Volgens deze theorie, krijgt de overheid een zekere bevoegdheid op voorwaarde dat ze garant staat voor vooruitgang. Jongeren zouden het beter moeten doen dan hun ouders. Velen hebben vandaag het gevoel dat de overheid haar verplichtingen onder dit sociaal contract niet meer nakomt. Jongerenwerkloosheid versterkt de ontevredenheid dan ook erg. Op sociaal vlak kan grote ongelijkheid dus echt aan de kern van het democratisch systeem raken.

En het beleid?

Als de oorzaken en gevolgen van sociale ongelijkheid bekend zijn, waarom pakt het beleid deze problemen dan niet aan? Torres meent dat beleidsmakers het probleem vaak wel erkennen. Ze beseffen eveneens dat de status quo niet werkt. Oplossingen zijn ook al bekend en worden al een tijd gepropageerd door de ILO.

Ten eerste moet de internationale concurrentie op het vlak van belastingen aangepakt worden. Staten beconcurreren elkaar hevig, wat meer dan eens leidt tot een race to the bottom. De G20 heeft dit probleem erkend en heeft reeds enige actie ondernomen op het vlak van tax engineering. Consensus om dit probleem aan te pakken lijkt dus te bestaan, maar er is nog veel werk voor de boeg. Ten tweede, zou de overheersing van de financiële economie op de reële economie moeten worden aangepakt. Op dit vlak is er, ondanks de crisis, geen actie van de G20 te bespeuren. Kapitaalstromen blijven dan ook erg volatiel, wat nog steeds (deels) de instabiliteit van de reële economie veroorzaakt. Wel accepteert het Internationaal Monetair Fonds (IMF) reeds bepaalde (strikt gelimiteerde) beperkingen op kapitaalstromen door ontwikkelingslanden. Ten derde zijn evenwichtige arbeidsmarkthervormingen vereist. De kosten van sociale beschermingen moeten resultaat boeken, maar het efficiënt inzetten van de fondsen van de sociale zekerheid blijft problematisch. Hierbij is de manier waarop deze sociale bescherming is georganiseerd van groot belang. Als deze sociale bescherming degelijk is ontworpen, hoeft ze immers geen hindernis te vormen voor jobcreatie. Ten vierde moet de deregulatie van de arbeidsmarkt in ontwikkelde landen worden tegengegaan. Merkwaardig is dat een tegenovergestelde trend kan worden waargenomen in opkomende economieën. Dit heeft er, bijvoorbeeld, toe geleid dat enkel in Latijns-Amerika, waar meer regulatie van de arbeidsmarkt is gekomen, de inkomenskloof verkleind is. Om de deregulering tegen te gaan is actie vereist zowel op het nationale als op het internationale niveau.

Ondanks het feit dat de oplossingen bekend zijn, blijft corrigerend beleid uit. Volgens Torres kunnen twee elementen hieraan ten grondslag liggen. Ten eerste is de internationale coördinatie die noodzakelijk is, zeer moeilijk. Coördinatie van internationale arbeidsnormen blijkt, bijvoorbeeld, erg moeilijk. Ten tweede zijn er ook ideologische redenen voor het uitblijven van de voorgestelde oplossingen. Zo denken vele beleidsmakers dat de voorgestelde oplossingen ten koste zouden gaan van economische groei. Dit geloof blijkt sterk ingebakken op het niveau van de beleidsmakers. Onderzoek wijst echter uit dat dit geenszins het geval is. Beleidsmakers zouden hiervan overtuigd moeten worden.

De lezing van Torres is dan ook een duidelijke oproep aan beleidsmakers om het probleem stevig aan te pakken. Het probleem wordt door verschillende actoren aangeduid als hét probleem van onze tijd. De gevolgen en oorzaken zijn redelijk goed gedocumenteerd. De oplossingen zijn zelfs al bekend. Wat nu nodig is, zijn beleidsmakers die bereid zijn te luisteren en vooral te handelen.

Auteur

  • Nils Vanstappen
    Nils Vanstappen is Junior Member van het Leuven Centre for Global Governance Studies aan de KU Leuven. Hij studeerde rechten aan diezelfde universiteit en behaalde zijn master met een major in publiekrecht en een minor in internationaal en Europees recht in 2014.

Deel dit item

Druk artikel af