Wereldbeeld 2015 / jg. 39 / nr. 173 / Economische & Sociale Zaken
Menu
Artikel 7 van 15

‘Fabriek Azië’, en het belang van mondiale waardeketens en regionale integratie

Lurong Chen

Inleiding

De naoorlogse geschiedenis toont aan dat de opeenvolgende golven van economische industrialisatie in Oost-Azië en de toenemende opsplitsing van productieprocessen nauw met elkaar verbonden zijn. Volgens Francis Ng en Alexander Yeats  is regionale productieverdeling in Oost-Azië een positieve factor die groeiende interdependentie en regionale samenwerking bevordert.[i] Het stijgend aandeel van halfafgewerkte productiegoederen binnen intraregionale handel is daarbij een belangrijk element in elk regionaal handelsakkoord. Sinds de jaren zestig heeft Japan een cruciale rol gespeeld bij de samenwerkingsprocessen in de regio. Japan leidde het proces van industrialisatie. Andere Oost-Aziatische economieën volgden het Japanse voorbeeld en pasten hun industrieën geleidelijk aan, zodat er een steeds grotere toegevoegde waarde kon worden gegenereerd. Dit gebeurde in de vorm van het zogenaamde vliegende ganzen model, waarbij de Aziatische economieën de houding aannemen van een vlucht ganzen in V-formatie, waarbij Japan fungeert als leidende gans. Via dit groeipad werd het verwerven van een comparatief voordeel over de industrie heen verschoven van relatief arbeidsintensieve naar relatief kapitaal- of technologie-intensieve sectoren, wat heeft geleid tot industrialisatie en economische groei. Als de sta(a)t(en) met een leidende positie vervolgens opnieuw hun toegevoegde waarde konden verhogen door een toenemend comparatief voordeel, werden de oude productiesectoren met een lagere toegevoegde waarde doorgeschoven naar die staten verderop in de formatie.

Het vliegende ganzen model bleef behouden tot de vroege jaren negentig, toen de Japanse groei aan snelheid verloor en de volgers hun achterstand ten opzichte van de leidende gans  snel konden goedmaken. Verschillende factoren hebben echter bijgedragen tot het verval van de originele rangorde in het vliegende ganzen model van de Aziatische economieën. Ten eerste schoof Japan na het ondertekenen van het Plaza Akkoord in 1985 bijvoorbeeld steeds sneller bepaalde industrietakken door naar die staten verderop in de formatie. Ten tweede trapte de Japanse economie in de liquiditeitsval en in de jaren negentig volgde er een tien jaar lange recessie bij het doorprikken van de economische luchtbel. Tegelijkertijd zetten Zuid-Korea en China hun sterke economische groei gestaag verder: China heeft Japan inmiddels voorbijgestoken als regionale leider op het vlak van BBP, terwijl Zuid-Korea Japan serieus uitdaagt op het vlak van de hoogtechnologische industrie. Ten slotte heeft de internetrevolutie de toegang tot kennis en nieuwe technologieën voor alle landen uit de regio sterk vergemakkelijkt.

Momenteel kunnen we de Oost-Aziatische economie beschrijven als een geïntegreerde fabriek (Fabriek Azië), waarbij voormalige nationale productieprocessen worden opgesplitst in verschillende tussenprocessen. Deze processen vinden elk plaats op de goedkoopst mogelijke locatie in Oost-Azië.[ii] Dit de facto geïntegreerde productiesysteem heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de snelle economische groei van zowel de individuele staten als van de regio in haar geheel. Fabriek Azië neemt maar liefst één vijfde van het mondiaal BBP voor haar rekening en haar economische gewicht evenaart dat van de Verenigde Staten. Het proces van regionale integratie heeft in Oost-Azië een stadium bereikt waarbij er tegelijkertijd twee regionale hubs van economische activiteit aanwezig zijn: Japan fungeert als centrum van hoogtechnologische industrie, terwijl China opkomt als het centrum voor arbeidsintensieve productie (Baldwin 2004, Chen 2008).[iii]

Internationale fragmentatie van productie en de groei van Fabriek Azië

De huidige globalisering onderscheidt zich van globalisering in de negentiende eeuw door een verbreding van het scala aan goederen en diensten die op de internationale markt worden verhandeld. Dit hangt nauw samen met een groeiende fragmentatie, de opsplitsing van productieprocessen en delokalisatie. In tegenstelling tot een geïntegreerd productiepatroon biedt een gefragmenteerd proces de mogelijkheid om verschillende productieonderdelen geografisch te spreiden. Op die manier moet competitiviteit niet langer worden bepaald voor het productieproces in haar totaliteit, maar kan er per tussenproduct worden gediversifieerd, afhankelijk van de productiviteit en karakteristieken van de verschillende arbeidsvormen op een bepaalde locatie. Vervolgens leidt dit tot een meer gedetailleerde geografische verdeling van productieprocessen. Er ontstaat dus een wereldwijd systeem van production sharing, waarbij internationale handel en investeringen steeds meer worden georganiseerd binnen mondiale waardeketens (global value chains). Hierbij specialiseren staten zich, naar analogie met bedrijven, in bepaalde onderdelen van het productieproces, eerder dan een volledig productieproces te verzorgen.

De ontwikkeling van een intensief regionaal production sharing network wordt aanzien als één van de belangrijkste kenmerken van de Aziatische methode van economische integratie (de ‘Asian way’). Waar heel wat economisch geavanceerde landen hun industrie gedurende eeuwen hebben kunnen opbouwen, hebben bepaalde Aziatische economieën slechts enkele tientallen jaren nodig gehad dit niveau te evenaren. Dit komt voort uit het groeiend aandeel van tussenproducten van goederen en diensten in de internationale handel, in het bijzonder binnen een regionale context. Terwijl andere landen met elkaar concurreren om uitbestedingen over te nemen van geavanceerde economieën, bevordert de opkomst van Fabriek Azië competitieve unilaterale liberalisering. Het marktmechanisme achter het proces van regionale integratie in Oost-Azië wordt namelijk vooral gestimuleerd door de grensoverschrijdende verbanden tussen de individuele economieën van de regio.

In het algemeen volgen de posities van landen in de waardeketens binnen Fabriek Azië een specifiek patroon: Japan en de nieuw-geïndustrialiseerde economieën (NIE’s: Hong Kong, Zuid-Korea, Singapore en Taiwan) produceren vooral producten met een hoge meerwaarde, terwijl China zich in een stadium van lage meerwaarde bevindt. Daarnaast kan ruwweg worden gezegd dat de ASEAN-landen een middenpositie bezetten.[iv] Dit model wordt gereflecteerd in de richting van de interne handelsstromen: Japan en de NIE’s exporteren kapitaalintensieve goederen en complexe tussenproducten naar minder ontwikkelde economieën zoals de ASEAN-landen en China voor de verdere verwerking hiervan. Hierdoor heeft China zich, omwille van haar positie aan het begin van de waardeketen, ontwikkeld tot één van de belangrijkste regionale platforms voor export; de export van Japan, de NIE’s en de ASEAN-landen, grotendeels bestaande uit onderdelen en componenten, komt via China op de mondiale markt terecht.

De buitenlandse halffabricaten, onderdelen en componenten met een hoge meerwaarde, die via het regionale production sharing network in het land binnenkomen, zijn voor China van cruciaal belang. China haalt haar competitiviteit op het vlak van export immers in grote mate uit de arbeidsintensieve productiestadia. Hoewel China een snelle groei van het BBP heeft verwezenlijkt, blijft de grootste uitdaging echter het invullen van fundamentele competitieve behoeftes, met name op het vlak van geavanceerde technologie en hooggeschoolde mensen. Hoewel China’s handelsbalans globaal gezien positief is, blijkt immers dat er bij de intraregionale handel een tekort is. In vergelijking met Japan en ASEAN is China voor haar import meer afhankelijk van de regio, terwijl het land voor haar export eerder op andere markten is gericht.

De kwetsbaarheid van Fabriek Azië

Op wereldvlak blijken de globale vraag en de production sharing in Fabriek Azië een duidelijk verband te hebben. De uitwisseling van onderdelen en componenten geeft Oost-Azië de mogelijkheid om door te dringen tot geavanceerde markten buiten de regio, die gespecialiseerd zijn in productie op basis van gesofisticeerde technologie en hooggeschoolde mensen.

De sterke interdependentie met de wereldeconomie is voor Oost-Azië echter een zwaard dat langs twee kanten snijdt. Enerzijds vormt dit de externe factor, die het succes van de exporteconomieën in de hand werkt; anderzijds vormt de onderlinge afhankelijkheid ook de Achilleshiel van Fabriek Azië. De focus op internationale handel vormt, wegens een verminderde resistentie tegen economische of financiële schokken, namelijk een fundamentele kwetsbaarheid voor Oost-Azië. Japan is vooral kwetsbaar op het vlak van vraag, terwijl de zwakte van China, ASEAN en zelfs de NIE’s bij zowel vraag als aanbod ligt. China’s locatie aan het lage meerwaarde uiteinde van de wereldwijde waardeketens creëert namelijk een dubbele afhankelijkheid van de Chinese economie ten opzichte van de wereldeconomie: enerzijds bepaalt de export 38% van het jaarlijkse BBP (cijfers uit 2007) en anderzijds is het belang van buitenlandse tussenproducten en technologie in de Chinese exporteconomie vitaal. Dit maakt de Chinese exportsector, en bij uitbreiding de hele economie, kwetsbaar voor externe schokken op het vlak van zowel vraag als aanbod.

De financiële crisis van 2008-2009 was in grote mate een test voor de schokbestendigheid van Fabriek Azië. Lurong Chen en Philippe De Lombaerde tonen aan dat de zwakke positie van de Oost-Aziatische economieën vooral schuilt in hun passieve positie binnen mondiale waardeketens, met name omwille van hun grote afhankelijkheid van buitenlandse vraag en technologische input in de reële economie enerzijds, maar anderzijds ook door het gebrek aan een regionaal financieel stabiliteits- en coördinatiemechanisme.[v] Fabriek Azië riskeert hiermee grote verliezen omdat de crisis de vier volgende dominomechanismes heeft aangewakkerd:

Ten eerste: het ineenstorten van export en import. De verzwakte vraag vanuit de globale markt in de nasleep van de crisis in de Verenigde Staten leidde tot het ineenstorten van de internationale handel van Fabriek Azië. De export vanuit Azië daalde hierbij zelfs sterker in het laatste kwartaal van 2008 dan dit het geval was tijdens de Aziatische financiële crisis van 1997 of het uiteenspatten van de technologiezeepbel in 1999. Dat de terugloop van export eerst plaatsvond in Japan en zich daarna verspreidde naar de NIE’s, ASEAN en ten slotte naar China, komt niet als een verrassing, aangezien de wereldwijde daling in vraag achtereenvolgens een effect had op de verschillende linken in de regionale waardeketen. Veel Japanse bedrijven hebben hun productie immers internationaal gefragmenteerd en hebben production sharing networks opgebouwd, waarbij andere Oost-Aziatische landen een grote rol spelen. Via Japan kwamen de effecten van de verminderde globale vraag dus tevens terecht bij producenten van andere Aziatische landen die deel uitmaken van de gedeelde waardeketens, eenvoudigweg omdat een groot deel van hun productie en export gelinkt is aan de noden van de Japanse bedrijven op vlak van onderdelen en componenten, diensten of assemblage. Een dergelijke correlatie bestaat ook aan de kant van het aanbod: verminderde import van halfafgewerkte goederen of diensten van producenten hoger op de value chain kan de productiviteit van producenten aan het lagere uiteinde verminderen en daardoor de export terugdringen. Het is aangetoond dat de wereldwijde crisis, die tussen 2007 en 2009 de Aziatische economieën, en in het bijzonder China, teisterde, gerelateerd was aan een daling van het aantal geïmporteerde onderdelen en componenten.

Ten tweede: de uitstroom van kapitaal. De wereldmarkt promoot groei in Oost-Azië niet alleen door afzetmarkten te voorzien, maar ook door injectiekapitaal in de regio. Veel banken in de regio werden immers blootgesteld aan het wereldwijde proces van de-leveraging, en dit vanwege hun afhankelijkheid van internationale wholesale funding. Tegelijkertijd werden ze echter ook blootgesteld aan de risico’s van herfinanciering aangezien er meer buitenlandse leningen werden aangegaan. De wereldwijde crisis veroorzaakte een dramatische uitstroom van kapitaal toen internationale investeerders hun Aziatische activa, aangekocht tijdens de boom, zo snel mogelijk probeerden te verkopen. Vervolgens werd het voor de privésector steeds moeilijker om buitenlandse leningen aan te gaan, aangezien de binnenlandse kredietverlening was aangescherpt. Veel producenten uit exportgerichte industrieën werden daardoor tot faillissement gedwongen onder druk van enerzijds een plotse inkrimping van de markt en anderzijds de herfinancieringsproblemen van de buitenlandse schuld. Omwille van de grote interdependentie kan het breken van één schakel in de waardeketen er bovendien voor zorgen dat het hele production sharing network uiteenvalt.

Ten derde: de deviezenreserves gaan erop achteruit. De deviezenreserves van Oost-Aziatische economieën waren de laatste 10 jaar nooit erg stabiel. De Amerikaanse dollar wordt veel gebruikt als betaalmiddel in de Oost-Aziatische internationale handel en de meeste landen bezitten net daarom enorme hoeveelheden Amerikaanse dollars als onderdeel van hun internationale valutareserves. Fabriek Azië gebruikte deze reserves die opgebouwd waren uit de surplus van handel met geavanceerde economieën, echter steeds vaker voor de aankoop van technieken, diensten, onderdelen en componenten. Deze werden van buiten de regio geïmporteerd, om zo de eigen regionale productie te ondersteunen. Hierdoor vonden onverwachte schommelingen plaats in de wisselkoers van de Amerikaanse dollar, die hebben geleid tot aanzienlijke verliezen in de nationale rijkdom in Oost-Azië die te wijten is aan een daling in de reële koopkracht van de reserves.

Ten vierde: werkloosheid en sociale instabiliteit. Als gevolg van de ineenstorting van de exportsector, resulteerde dit in een hoog werkloosheidcijfer. De Oost-Aziatische bevolking telt één derde van de totale wereldbevolking. Lange tijd kon Oost-Azië de werkloosheid bedwingen door een snel groeiende economie te handhaven, waarbij banen werden gecreëerd. In veel landen vormen de exportsector en aanverwante dienstverlenende sectoren de belangrijkste bronnen van nieuwe werkgelegenheid. Nu precies deze sectoren hard zijn getroffen door de crisis, is men gedwongen werknemers te ontslaan. Aangezien de meeste Oost-Aziatische landen nog geen doeltreffend systeem van sociale zekerheid hebben ontwikkeld, krijgt de meerderheid van de ontslagen werknemers bovendien onvoldoende steun. Dit probleem kan direct worden gekoppeld aan sociale (in)stabiliteit. In dit opzicht ligt de kwetsbaarheid van Fabriek Azië niet enkel in het economische aspect, maar treft ze ook de sociale en politieke aspecten.

Versterking van het systeem van ‘production sharing’ en aanmoediging van regionale integratie

Beleidsmakers in Oost-Aziatische landen zetten nu volop in op het versterken van de positie van de regio binnen de globale markt, opdat de groei in Oost-Azië mee zou bijdragen tot een stabiele wereldeconomie. Oplossingen zouden kunnen worden aangereikt vanuit de volgende invalshoeken:

Ten eerste: het verhogen van het belang van techniek en kennis binnen de regionale production sharing. De motor van Fabriek Azië heeft veel kracht verloren door het verlagen van de buitenlandse vraag vanuit de Verenigde Staten en Europa. Om economische groei op lange termijn te genereren, moet Fabriek Azië dringend investeren in binnenlandse technische innovatie die analoog is aan het neoklassieke groeimodel. Immers, op korte termijn kan deelname in een netwerk van production sharing ontwikkelingslanden dan wel op de startblokken zetten zodat industrialisatie, economische groei en banen kunnen gegenereerd worden. Maar ook op lange termijn is er nood aan meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling om via nieuwe technologieën de productiviteit te stimuleren en duurzame groei te verwezenlijken.

Ten tweede: het bevorderen van regionale integratie op financieel vlak. Er is zowel theoretisch als empirisch bewijs dat financiële stabiliteit de internationale handel stimuleert en zo economische groei bevordert. Oost-Aziatische landen hebben het Chiang Mai Initiative (CMI) opgericht als regionaal mechanisme om de negatieve effecten van de financiële crisis terug te schroeven. Ook met andere bilaterale en multilaterale initiatieven is er enige vooruitgang geboekt. Met wat optimisme kan verwacht worden dat een verdere integratie van de financiële sector Fabriek Azië opnieuw financieel sterker kan maken. De stabilisatie van de financiële markt zou bovendien een efficiënte bescherming vormen voor de Aziatische exportsector.

Ten derde: de constructie van een multi-georiënteerd productienetwerk. Vanuit een regionaal perspectief verwijst de term multi-georiënteerd naar het versterken van de Oost-Aziatische regionale integratie, die door de crisis in een hogere versnelling terecht kwam. Het is belangrijk een geïntegreerde regionale markt aan te moedigen, die groot genoeg is om op te boksen tegen de extra-regionale vraag. In de praktijk zou de rol van Japan en China moeten worden gecentraliseerd, aangezien hun economische structuren erg complementair zijn. Andere Oost-Aziatische landen zouden zich vervolgens voor hun toegang tot productiefactoren als kapitaal en arbeid kunnen richten tot respectievelijk Japan die de grootste bron van kapitaal is in de regio, terwijl China over het grootste aandeel arbeidskrachten beschikt. Op wereldvlak moet Oost-Azië de multilaterale handelsbesprekingen ondersteunen om zo de vrije handel en het vrije kapitaalverkeer, beide fundamenteel voor production sharing, veilig te stellen.

Het verkennen van nieuwe markten in ontwikkelende economieën is een andere manier om de relatieve economische afhankelijkheid van de regio ten opzichte van het Westen te verminderen. Geografisch gezien zou Oost-Azië nog sterker kunnen inzetten op interregionale production sharing met andere dynamische regio’s, zoals Latijns-Amerika en de Caraïben. Latijns-Amerika onderging de voorbije twee decennia een gestage economische groei omwille van een expansie in export van primaire goederen. De snelle economische groei vergrootte de vraag van de regio naar goederen en diensten uit Oost-Azië, waardoor zowel Latijns-Amerika als de Caraïben tegenwoordig groeimarkten vormen voor exportproducten uit Oost-Azië. Het gaat zelfs zo ver dat Oost-Azië de positie van de Verenigde Staten als belangrijkste handelspartner in het gedrang brengt; zowel Japan als China vormen cruciale partners voor de regio.

Slotopmerkingen

De groei van de Oost-Aziatische economie is sterk gelinkt aan die van de wereldeconomie. Ondanks het gebrek aan een geformaliseerde vorm van regionalisatie, organiseerden de Oost-Aziatische economieën zich door middel van production sharing tot een productiesysteem dat de facto sterk geïntegreerd is. Dit droeg bij tot de snelle economische groei in de regio. Globalisatie faciliteerde in Oost-Azië dan wel de grote vooruitgang, toch hield dit ook bepaalde risico’s in. Een fundamentele zwakte van Fabriek Azië is haar passieve positie binnen de mondiale waardeketens, met name omwille van haar grote afhankelijkheid van buitenlandse vraag en technologische input in de reële economie enerzijds, maar anderzijds ook door het gebrek aan een regionaal financieel stabiliteits- en coördinatiemechanisme. De prestaties van de Aziatische economie gedurende de wereldwijde crisis heeft problemen blootgelegd die uit deze zwakte zijn voortgekomen. Om Fabriek Azië te versterken, haar competitiviteit op de wereldmarkt te vergroten en de interne economie te beschermen tegen externe onzekerheden, moeten de Oost-Aziatische landen hun technologische vooruitgang versnellen. Zo kan hun productiviteit worden verhoogd en kan Fabriek Azië een betere positie verkrijgen binnen de mondiale waardeketens. De regio moet tevens de focus leggen op multilaterale handelsbesprekingen, om zo voordeel te halen uit de hierdoor gestimuleerde vrije handel en vrij kapitaalverkeer. Door de intraregionale handel te verstevigen en een versterkte interregionale samenwerking te realiseren met andere opkomende economieën kan Oost-Azië daarnaast een multi-georiënteerd netwerk construeren, waardoor de afhankelijkheid van het Westen vermindert. Verder moet Fabriek Azië ook de regionale financiële samenwerking verder versterken zodat  de exportsector tegen marktschommelingen kan geïmmuniseerd worden.

__________________________________

Noten

[i] Ng, F. and Yeats, A. “Major Trade Trends in East Asia: What are their Implications for Regional Cooperation and Growth?” World Bank Working Paper 3084, 2003.

[ii] Baldwin, R. “Multilaterizing regionalism: Spaghetti bowls as building blocks on the path to global free trade”, The World Economy, 2006, vol. 29(11): 1451–1518.

[iii] Baldwin, R. “The Spoke Trap: Hub and Spoke Bilateralism in East Asia”, KIEP Discussion Paper (04-02), 2004. Chen, L. (2008), “The Market Driven Trade Liberalization and East Asian Regional Integration”, IHEID Working Paper (2008-12).

[iv] ASEAN staat voor Associatie van Zuidoost-Aziatische landen. De tien leden zijn: Brunei, Cambodja, de Filipijnen, Indonesië, Laos, Maleisië, Myanmar, Singapore, Thailand en Vietnam.

[v] Chen, L. and De Lombaerde, P. “The crisis in the U.S. and the future of East Asian production sharing”, Global Journal of Emerging Markets Economies, 2010, Vol. 2(1): 91–108.

Auteur

  • Lurong Chen
    Lurong Chen is als onderzoeker verbonden aan de United Nations University institute on Comparative Regional Integration Studies (UNU-CRIS) in Brugge. Hij heeft een doctoraat in de economie van het Graduate Institute of International Studies Geneva. Hij heeft veelvuldig gepubliceerd in economische tijdschriften over regionale integratie in Azië, mondiale waardeketens en de BRICS. Deze tekst werd oorspronkelijk geschreven in het Engels en vertaald naar het Nederlands door Lien Desmet. Pascale Vantorre verzorgde een substantiële bewerking van de tekst.

Deel dit item

Druk artikel af